the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Handelingen 4
1 En terwijl zij tot het volk spraken, traden tot hen de priesters en de hoofdman des tempels, en de Sadducen,2 zeer ontevreden er over, dat zij het volk leerden, en in Jezus de opstanding uit de doden verkondigden;3 en zij sloegen de handen aan hen en zetten hen in de gevangenis tot op den morgen; want het was reeds avond.4 Maar velen van degenen, die het woord aangehoord hadden, werden gelovig; en het getal der mannen werd omtrent vijf duizend.
5 Toen het nu morgen werd, vergaderden hunne Oversten en Oudsten en Schriftgeleerden te Jeruzalem,6 ook Annas, de Hogepriester, en Kjafas en Johannes en Alexander, en zovelen er waren van het hogepriesterlijk geslacht;7 en zij stelden hen Vr zich, en vraagden hun: Door welke macht of in welken naam hebt gij dit gedaan?8 Petrus, vol van den Heiligen Geest, zeide tot hen: Gij, oversten des volks en gij Oudsten van Isral,9 daar wij heden worden terechtgesteld over ene weldaad, aan een krank mens bewezen, waardoor deze gezond geworden is,10 zo zij u allen en het gehele volk Israls bekend, dat in den naam van Jezus Christus van Nazaret, dien gij gekruisigd hebt, welken God van de doden heeft opgewekt, --dat door hem deze hier gezond Vr u staat.11 Hij is de steen, door u, bouwlieden, verworpen, die tot een hoeksteen geworden is.12 En in geen ander is er heil; want er is ook geen andere naam onder den hemel aan de mensen gegeven, door welken wij moeten zalig worden.13 Daar zij nu de vrijmoedigheid van Petrus en Johannes zagen, en vernamen, dat zij ongeleerde en eenvoudige mensen waren, verwonderden zij zich; en zij kenden hen ook wel, dat zij met Jezus geweest waren;14 en zij zagen den mens bij hen staan, die gezond geworden was, en hadden niets daartegen te zeggen
15 Toen geboden zij hun uit te gaan buiten den raad, en beraadslaagden met elkander,16 zeggende: Wat zullen wij dezen mensen doen? Want dat er een duidelijk teken door hen geschied is, is openbaar aan allen, die te Jeruzalem wonen, en wij kunnen het niet loochenen.17 Maar opdat het niet verder verspreid worde onder het volk, zo laat ons hen scherp dreigen, dat zij voortaan tot geen mens meer in dien naam spreken.18 En zij riepen hen, en geboden hun, dat zij volstrekt niet in den naam van Jezus zouden spreken noch leren.19 Maar Petrus en Johannes antwoordden en zeiden tot hen: Oordeelt gijzelve of het recht is voor God, dat wij u meer gehoorzamen dan God;20 want wij kunnen niet nalaten te spreken hetgeen wij gezien en gehoord hebben.21 Maar zij dreigden hen, en lieten hen gaan, niets vindende hoe zij hen straffen zouden, wegens het volk; want zij loofden allen God over hetgeen er geschied was.22 Want de mens was reeds over de veertig jaren oud, aan wien dit teken der genezing geschied was.
23 En toen men hen had laten gaan, kwamen zij tot de hunnen, en verhaalden hun wat de Hogepriesters en Oudsten tot hen gezegd hadden.24 En toen die dat hoorden, hieven zij eendrachtig hunne stem op tot God en zeiden: Heer, Gij zijt de God, die gemaakt hebt den hemel en de aarde en de zee en al wat er in is;25 die door den mond van uwen knecht David gezegd hebt: "Waarom razen de heidenen en nemen de volken ijdele dingen voor?26 De koningen der aarde zijn opgestaan en de vorsten vergaderen bijeen tegen den Heer en tegen zijnen Gezalfde".27 Ja waarlijk, zij hebben zich in deze stad vergaderd tegen uwen heiligen knecht Jezus, dien Gij gezalfd hebt, Herodes en Pontius Pilatus, met de heidenen en het volk Israls,28 om te doen hetgeen uwe hand en uw raad te voren bepaald heeft dat geschieden zou.29 En nu, Heer, zie hun dreigen aan, en geef uwen dienstknechten met alle vrijmoedigheid uw woord te spreken,30 en strek uwe hand uit tot genezing, en dat er tekenen en wonderen geschieden door den naam van uwen heiligen knecht Jezus. --31 En toen zij gebeden hadden, bewoog zich de plaats, in welke zij vergaderd waren, en zij werden allen vol des Heiligen Geestes, en spraken het woord Gods met vrijmoedigheid.
32 En de menigte der gelovigen was n hart en ne ziel; ook zeide niemand van zijne goederen, dat zij de zijne waren, maar alles was hun gemeen.33 En de apostelen gaven met grote kracht getuigenis van de opstanding des Heren Jezus; en er was grote genade over hen allen.34 Ook was er niemand onder hen, die gebrek had; want zovelen er waren, die akkers of huizen hadden, die verkochten ze, en brachten het geld van het verkochte goed, en legden het aan de voeten der apostelen;35 en men gaf aan ieder hetgeen hij nodig had.36 En Jozef, door de apostelen bijgenaamd Barnabas--dat is: zoon der vertroosting--, een Leviet, van geboorte uit Cyprus,37 had een akker, en verkocht hem, en bracht het geld en legde het aan de voeten der apostelen.