Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

Handelingen 27

1 En toen het besloten was, dat wij naar Itali zouden afvaren, leverden zij Paulus en enige andere gevangenen over aan een hoofdman van de keizerlijke legerafdeling, genaamd Julius.2 En toen wij in een Adramytteens schip gingen, dat naar de kustplaatsen van Azi varen zou, voeren wij af; en Aristarchus uit Thessalonika in Macedoni was bij ons.3 En wij kwamen des anderen daags te Sidon aan; en Julius handelde vriendelijk met Paulus, en vergunde hem tot zijne vrienden te gaan om verzorging te genieten.4 En van daar staken wij af en voeren onder Cyprus heen, omdat de winden ons tegen waren,5 en voeren de zee door langs Cilici en Pamfyli, en kwamen te Myra in Lyci.6 En aldaar vond de hoofdman een Alexandrijns schip, dat naar Itali voer, en bracht ons daarop.7 En toen wij langzaam voeren, en na vele dagen nauwelijks tegenover Knidus kwamen, want de wind belette ons, voeren wij onder Kreta heen, bij Salmne;8 en wij zeilden het nauwelijks voorbij, of wij kwamen in ene plaats, die genaamd wordt Goedereede, waar de stad Lasa nabij was.9 Toen er nu veel tijd verlopen en de vaart gevaarlijk was, omdat ook de Vasten alreeds voorbij was, vermaande Paulus hen10 en zeide tot hen: Mannen, ik zie, dat de vaart geschieden zal met hinder en grote schade, niet alleen van de lading en van het schip, maar ook van ons leven.11 Doch de hoofdman geloofde meer den stuurman en den schipper, dan hetgeen Paulus zeide.

12 En daar de haven ongelegen was om te overwinteren, vond het merendeel van hen geraden van daar te varen, of zij misschien te Fenix konden komen om te overwinteren, hetwelk is ene haven van Kreta. tegen het Zuidwesten en Noordwesten.13 En daar de Zuidenwind waaide, en zij meenden, dat zij nu hunnen wens verkregen hadden, voeren zij af en zeilden dicht voorbij Kreta heen.14 Maar niet lang daarna verhief zich vandaar een stormwind, dien men Noord-Oost noemt.15 En toen het schip voortgerukt werd, en niet tegen den wind kon opzeilen, gaven wij het op en dreven zo heen.16 En wij kwamen aan een eiland genaamd Klauda, en konden nauwelijks de boot machtig worden.17 Die haalden zij op, gebruikten alle hulpmiddelen, en ombonden het schip; want zij vreesden, dat zij op de Syrtis zouden vervallen; en zij streken het zeil en dreven zo heen.18 En daar wij geweldig door den storm geslingerd werden, deden zij des anderen daags een uitworp der lading,19 en op den derden dag wierpen wij met onze eigene handen het gereedschap van het schip uit.20 En daar in vele dagen noch zon noch sterren verschenen, en een niet geringe storm aanhield, zo was ons alle hoop op behoud ontnomen.

21 En toen men in langen tijd niet gegeten had, trad Paulus in het midden van hen, en zeide: Mannen, men moest mij gehoor gegeven hebben en niet van Kreta afgevaren zijn, en dit leed en deze schade verhoed hebben.22 Doch nu vermaan ik u, dat gij onversaagd zijt; want het leven van niemand onzer zal verloren gaan, maar alleen het schip.23 Want dezen nacht heeft bij mij gestaan een Engel van den God, wiens ik ben, en dien ik dien;24 en hij zeide: Vrees niet, Paulus, gij moet Vr den keizer gesteld worden; en zie God heeft u geschonken allen, die met u varen.25 Daarom, mannen, weest onversaagd; want ik geloof God, dat het zo geschieden zal, gelijk het mij gezegd is.26 Maar wij zullen aan een eiland stranden.27 Toen nu de veertiende nacht kwam, en wij in de Adriatische zee herwaarts en derwaarts gedreven werden, vermoedde het scheepsvolk omtrent middernacht, dat enig land naderde.28 En zij wierpen het dieplood uit, en vonden twintig vademen diepte; en een weinig van daar wierpen zij het nog eens uit, en vonden vijftien vademen.29 Toen vreesden zij, dat zij op klippen zouden stoten, en wierpen vier ankers van den achtersteven van het schip uit, en wensten, dat het dag wierd.30 Maar toen het scheepsvolk uit het schip zocht te vlieden, en de boot nederliet in de zee, onder voorwendsel, alsof zij de ankers van den voorsteven van het schip zouden uitbrengen,31 zeide Paulus tot den hoofdman en tot de krijgsknechten: Zo dezen niet in het schip blijven, kunt gij niet behouden worden.32 Toen kapten de krijgsknechten de touwen van de boot en lieten haar vallen.33 En toen het licht begon te worden, vermaande Paulus hen allen, dat zij spijs zouden nemen, en zeide: Het is heden de veertiende dag, dat gij wacht en zonder eten gebleven zijt en niets tot u genomen hebt;34 daarom vermaan ik u spijs te nemen, om u te verkwikken; want niemand van u zal een haar van het hoofd vallen.35 En nadat hij dit gezegd, nam hij brood, dankte God voor hen allen, en brak het, en begon te eten.36 Toen werden zij allen welgemoed en namen ook spijs.37 Wij waren nu in het schip in alles te zamen tweehonderd zes en zeventig zielen.38 En toen zij verzadigd waren lichtten zij het schip door het koren in zee te werpen.39 Toen het nu dag werd, kenden zij het land niet; maar zij werden een inham gewaar, die een strand had; daar wilden zij, ware het mogelijk, het schip op laten lopen.40 En toen zij de ankers gekapt hadden, lieten zij die in de zee vallen, en maakten de banden van het roer los, en stelden het razeil naar den wind, en hielden op het strand aan.41 En toen zij op ene plaats vervielen, die aan beide zijden zee had, stiet het schip daarop; en het voorste gedeelte bleef onbewegelijk vastzitten, maar het achterste gedeelte brak van het geweld der baren.42 En de raad der krijgsknechten was de gevangenen te doden, opdat niemand, ontzwommen zijnde, zou ontvlieden.43 Maar de hoofdman wilde Paulus behouden, en belette hun voornemen; en hij gebood, dat degenen, die zwemmen konden, zich eerst in de zee zouden werpen om aan land te komen,44 en de anderen, sommigen op planken, en sommigen op stukken van het schip. En alzo geschiedde het, dat zij allen behouden aan land kwamen.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile