the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Handelingen 21
1 Toen het nu geschiedde, dat wij, van hen gescheiden zijnde, afvoeren, liepen wij recht uit en kwamen te Kos, en den volgenden dag te Rhodus, en vandaar te Ptara.2 En toen wij een schip vonden, dat naar Fenici voer, traden wij er in en voeren af.3 En toen wij Cyprus in het gezicht kregen, lieten wij het ter linkerhand, en voeren naar Syri; en kwamen aan te Tyrus, want aldaar zou het schip de lading lossen.4 En toen wij de jongeren vonden, bleven wij daar zeven dagen; die zeiden door den Geest tot Paulus, dat hij niet moest optrekken naar Jeruzalem.5 En het geschiedde, toen wij deze dagen doorgebracht hadden, dat wij uittrokken en verder reisden; en zij geleidden ons allen met vrouwen en kinderen tot buiten de stad, en wij knielden neder aan den oever en baden;6 en toen wij elkander gegroet hadden, gingen wij in het schip, maar zij keerden weder tot de hunnen.7 En wij volbrachten de vaart van Tyrus, en kwamen te Ptolemas, en groetten de broeders, en bleven n dag bij hen.
8 Des anderen daags trokken wij uit, en kwamen te Cesara, en gingen in het huis van Filippus, den evangelist, die een van de zeven was, en bleven bij hem.9 Deze had vier dochters, maagden, die profeteerden.10 En toen wij daar meerdere dagen bleven, kwam er een profeet af uit Juda, genaamd Agabus;11 die kwam tot ons, en nam den gordel van Paulus, en bond zich de handen en voeten, zeggende: Dit zegt de Heilige Geest: Den man, wiens gordel deze is, zullen de Joden zo binden te Jeruzalem, en overleveren in de handen der heidenen.12 Toen wij dit nu hoorden, baden wij en degenen, die van deze plaats waren, hem, dat hij niet zou optrekken naar Jeruzalem.13 Maar Paulus antwoordde: Wat doet gij, dat gij weent en mij het hart breekt? Want ik ben bereid, niet alleen mij te laten binden, maar ook te sterven te Jeruzalem voor den naam van den Heere Jezus.14 En toen hij zich niet liet overreden, zwegen wij, zeggende: De wil des Heren geschiede!
15 En na deze dagen maakten wij ons gereed, en trokken op naar Jeruzalem;16 en er kwamen ook met ons enige jongeren van Cesara, en brachten ons tot zekeren Mnason van Cyprus, die een oud jonger was, bij wien wij gehuisvest zouden worden.17 Toen wij nu te Jeruzalem kwamen, namen de broeders ons gaarne aan.18 En des anderen daags ging Paulus met ons in tot Jakobus; en al de oudsten kwamen daar.19 En toen hij hen gegroet had, verhaalde hij het een na het ander, wat God gedaan had onder de heidenen door zijn ambt.20 En toen zij dat hoorden, prezen zij den Heer, en zeiden tot hem: Broeder, gij ziet hoevele duizenden Joden er zijn, die gelovig zijn geworden, en zij zijn allen ijveraars voor de Wet;21 en hun is aangaande u bericht geworden, dat gij alle Joden, die onder de heidenen zijn, van Mozes leert afvallen, zeggende, dat zij hunne kinderen niet moeten besnijden, ook niet naar zijne gebruiken wandelen.22 Wat is het dan nu? Het is volstrekt nodig, dat de menigte samenkome; want zij zullen horen, dat gij gekomen zijt.23 Zo doe nu dit, hetgeen wij u zeggen. Wij hebben vier mannen, die ene gelofte gedaan hebben;24 neem dezen tot u, en heilig u met hen, en draag de kosten voor hen, dat zij hunne hoofden scheren; opdat allen weten, dat er niets aan is van hetgeen hun aangaande u bericht is, maar dat gij zelf Z wandelt, dat gij de Wet houdt.25 Doch aan de gelovigen uit de heidenen hebben wij geschreven en goedgevonden, dat zij niets daarvan zouden onderhouden, dan alleen zich wachten voor het afgodenoffer, voor bloed, voor het verstikte, en voor hoererij.26 --Toen nam Paulus de mannen met zich, en heiligde zich des anderen daags met hen, en ging in den tempel, en kondigde aan, dat hij de dagen der reiniging wilde vervullen, totdat voor elk van hen het offer geofferd werd.
27 Toen nu de zeven dagen ten einde liepen, zagen de Joden uit Azi hem in den tempel, en brachten al het volk in beroering, en sloegen de handen aan hem,28 en riepen: Gij mannen van Isral, helpt! Dit is de mens, die alle mensen allerwege leert tegen dit volk, tegen de Wet, en tegen deze plaats; daarenboven heeft hij ook Grieken in den tempel gebracht, en deze heilige plaats ontheiligd!29 Want zij hadden Trofimus, den Efezir, met hem in de stad gezien; dezen meenden zij, dat Paulus mede in den tempel gebracht had.30 En de gehele stad kwam in beweging, en het volk liep te zamen, en zij grepen Paulus en trokken hem den tempel uit; en terstond werden de deuren gesloten.31 En toen zij hem wilden doden, kwam het gerucht tot den hoofdman der legerafdeling, dat geheel Jeruzalem in opschudding was.32 Deze nam terstond krijgsknechten en hoofdlieden bij zich, en liep op hen toe. Toen zij nu den hoofdman en de krijgsknechten zagen, hielden zij op met Paulus te slaan.33 En toen de hoofdman naderbij kwam, greep hij hem, en gebood hem te binden met twee ketenen, en vraagde wie hij was en wat hij gedaan had.34 En de een riep dit, de ander dat onder het volk. Maar toen hij niets zekers vernemen kon wegens het gewoel, gebood hij hem in de legerplaats te brengen.35 En toen hij aan de trappen kwam, moesten de krijgsknechten hem dragen, vanwege het geweld des volks;36 want de gehele menigte volgde en riep: Weg met hem!37 Toen nu Paulus in de legerplaats zou gebracht worden, zeide hij tot den hoofdman:38 Mag ik met u spreken? En hij zeide: Kent gij Grieks? Zijt gij niet de Egyptenaar, die Vr deze dagen een oproer verwekt heeft en vierduizend moordenaars uitleidde naar de woestijn?39 Maar Paulus zeide: Ik ben een Joods man van Tarsus, een burger van ene vermaarde stad in Cilici; ik bid u, geef mij verlof tot het volk te spreken.40 En toen hij hem verlof gaf, trad Paulus op de trappen, en wenkte het volk met de hand. Toen er nu ene grote stilte kwam, sprak hij tot hen in het Hebreeuws en zeide: