the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Handelingen 20
1 Toen nu de oploop gestild was, riep Paulus de jongeren tot zich en hen gegroet hebbende, ging hij uit om naar Macedoni te reizen.2 En toen hij die landen doortrok, en hen met vele woorden vermaand had, kwam hij in Griekenland;3 en hij vertoefde aldaar drie maanden; maar daar de Joden hem lagen legden, toen hij naar Syri wilde varen, besloot hij terug te keren door Macedoni.4 En met hem trokken tot in Azi Sopater van Bera; en van Thessalonika Aristarchus en Secundus, en Gajus van Derbe, en Timothes; en uit Azi Tychicus en Trofimus.5 Dezen gingen vooruit, en wachtten ons te Troas.6 Wij nu voeren af van Filippi, na de Paaschdagen, en kwamen op den vijfden dag bij hen te Troas, waar wij zeven dagen vertoefden.
7 En op den eersten dag der week, toen de jongeren samenkwamen om het brood te breken, predikte Paulus hun, en wilde des anderen daags wegreizen; en hij strekte zijne rede uit tot middernacht.8 En er waren vele lampen in de opperzaal, waar zij vergaderd waren.9 En in het venster zat een zeker jongeling, genaamd Eutychus; die viel in een diepen slaap, dewijl Paulus zeer lang sprak; en hij werd door den slaap overmand, en viel neder van de derde verdieping, en werd dood opgenomen.10 En Paulus ging af, en boog zich over hem, en omvatte hem en zeide: Maakt geen misbaar, want zijne ziel is in hem.11 Toen ging hij naar boven, brak het brood en at, en sprak veel met hen, totdat de dag aanbrak; en alzo vertrok hij.12 En zij brachten den jongeling levend, en werden niet weinig vertroost.
13 Wij nu gingen vooruit naar het schip, en voeren naar Assus, waar wij Paulus zouden innemen; want hij had het zo bevolen, daar hij over land wilde gaan.14 Toen hij zich nu te Assus bij ons voegde, namen wij hem in; en kwamen te Mitylne;15 en van daar voeren wij af, en kwamen des anderen daags tegenover Chios, en den volgenden dag legden wij aan te Samos, en bleven te Trogyllium, en den volgenden dag kwamen wij te Milte.16 Want Paulus had besloten Efeze voorbij te varen, om in Azi geen tijd te verliezen; want hij haastte zich, om op den Pinksterdag te Jeruzalem te zijn, zo het hem mogelijk ware.
17 Van Milte nu zond hij naar Efeze, en liet de oudsten der gemeente roepen.18 En toen die tot hem gekomen waren, zeide hij tot hen: Gij weet, van den eersten dag af, dat ik in Azi gekomen ben, hoe ik altijd bij u geweest ben,19 en den Heer gediend heb met alle ootmoedigheid, en met vele tranen en beproevingen, die mij overkomen zijn door de lagen der Joden;20 hoe ik niets achtergehouden heb van hetgeen nuttig was, dat ik u niet zou verkondigd en u geleerd hebben, in het openbaar en in de huizen,21 en betuigd heb beiden, Joden en Grieken, de boete tot God en het geloof in onzen Heere Jezus Christus.22 En nu, zie, in den geest gebonden zijnde, ga ik heen naar Jeruzalem, niet wetende wat mij aldaar ontmoeten zal,23 dan dat de Heilige Geest in alle steden mij betuigt, dat banden en verdrukkingen mij aldaar wachten.24 Maar ik acht dat alles niet, ik hecht voor mijzelven ook niet aan het leven, opdat ik mijnen loop met vreugde voleinde, en het ambt, hetwelk ik van den Heere Jezus ontvangen heb, om te betuigen het evangelie van de genade Gods.25 En nu, zie, ik weet, dat gij mijn aangezicht niet meer zien zult, gij allen, bij wie ik ben doorgereisd, predikende het rijk Gods.26 Daarom betuig ik u heden op dezen dag, dat ik rein ben van het bloed van u allen,27 want ik heb niets achtergehouden, dat ik u niet zou verkondigd hebben al den raad Gods.28 Hebt dan nu acht op uzelve en op de gehele kudde, over welke de Heilige Geest u gesteld heeft tot opzieners, om de gemeente Gods te weiden, welke hij door zijn eigen bloed verworven heeft.29 Want dit weet ik, dat na mijn afscheid onder u gruwelijke wolven zullen komen, die de kudde niet sparen zullen;30 ook uit uzelve zullen mannen opstaan, die verkeerde leringen spreken, om de jongeren tot zich te trekken.31 Daarom zijt wakker, en gedenkt, dat ik niet nagelaten heb, drie jaren lang, dag en nacht, een ieder met tranen te vermanen.32 En nu, broeders, beveel ik u aan God en aan het woord zijner genade, die machtig is om u op te bouwen, en u te geven de erfenis onder allen die geheiligd worden.33 Ik heb niemands zilver of goud of kleed begeerd;34 want gijzelve weet, dat mij deze handen tot mijn onderhoud en dergenen die bij mij geweest zijn, gediend hebben.35 Ik heb u alleszins getoond, dat men zo arbeiden moet, en zich de zwakken aantrekken, en gedenken aan het woord des Heren Jezus, dat hij gezegd heeft: "Het is zaliger te geven dan te ontvangen".
36 En toen hij dit gezegd had, knielde hij neder en bad met hen allen.37 En er ontstond veel geween onder hen allen, en zij vielen Paulus om den hals en kusten hem,38 allermeest bedroefd zijnde over het woord hetwelk hij gezegd had, dat zij zijn aangezicht niet meer zien zouden. En zij geleidden hem naar het schip.