the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Handelingen 16
1 En hij kwam te Derbe en Lystra. En zie, aldaar was een jonger, genaamd Timothes, de zoon van ene gelovige Joodse vrouw, maar van een Grieksen vader;2 die had ene goede getuigenis bij de broeders te Lystra en te Ikoni.3 Dezen wilde Paulus met zich laten trekken; en hij nam en besneed hem, om der Joden wil, die in deze plaatsen waren; want zij wisten allen, dat zijn vader een Griek was.4 En toen zij door de steden trokken, gaven zij hun de besluiten over, die de apostelen en oudsten te Jeruzalem hadden genomen, om zich daarnaar te richten.5 Toen werden de gemeenten in het geloof bevestigd, en namen dagelijks toe in getal.
6 En zij trokken door Frygi en het land van Galati, verhinderd zijnde door den Heiligen Geest het woord in Azi te spreken.7 En toen zij tot aan Mysi kwamen, poogden zij naar Bithyni te reizen, maar de Geest liet het hun niet toe.8 En toen zij voorbij Mysi trokken, kwamen zij af naar Troas.9 En door Paulus werd bij nacht een gezicht gezien; er stond een man uit Macedoni, die hem bad, en zeide: Kom over naar Macedoni en help ons!10 Toen hij nu dit gezicht gezien had, zochten wij van stonde aan naar Macedoni te reizen, verzekerd zijnde, dat de Heer ons derwaarts geroepen had om hun het evangelie te prediken.11 Toen voeren wij van Troas, en kwamen rechtstreeks naar Samothraci, en des anderen daags naar Napolis,12 en vandaar naar Filippi, welke de eerste stad is van dit deel van Macedoni, ene kolonie. En wij hielden ons enige dagen in die stad op.13 En op den sabbatdag gingen wij buiten de stad aan de rivier, alwaar men pleegt te bidden, en zaten neder, en spraken tot de vrouwen, die daar samengekomen waren.14 En ene godvrezende vrouw, genaamd Lydia, ene purperverkoopster uit de stad Thyatra, hoorde toe; wier hart de Heer opende, dat zij acht gaf op hetgeen door Paulus gesproken werd.15 En toen zij gedoopt was en haar huis, bad zij ons, en zeide: Indien gij denkt, dat ik gelovig ben in den Heer, zo komt in mijn huis en blijft daarin. En zij drong er bij ons op aan.
16 En het geschiedde, toen wij tot het gebed gingen, dat ene dienstmaagd ons ontmoette, die een waarzeggenden geest had en haren heren groot gewin toebracht met waarzeggen.17 Deze volgde Paulus en ons overal, en riep en zeide: Deze mensen zijn dienstknechten Gods, des Allerhoogsten, die ons den weg der zaligheid verkondigen.18 En dit deed zij vele dagen lang. Maar het was Paulus hinderlijk, en hij keerde zich om en zeide tot den geest: Ik gebied u in den naam van Jezus Christus, dat gij van haar uitvaart. En hij voer uit terzelfder ure.19 Toen nu hare heren zagen, dat hunne hoop op gewin verdwenen was, grepen zij Paulus en Silas en trokken hen naar de markt voor de oversten;20 en leidden hen tot de hoofdlieden, en zeiden: Deze mensen beroeren onze stad, en zijn Joden,21 en verkondigen zeden, die het ons niet betaamt aan te nemen, noch te doen, dewijl wij Romeinen zijn.22 En het volk stond gezamenlijk tegen hen op; en de hoofdlieden lieten hun de klederen uittrekken, en geboden hen te geeselen;23 en toen zij hen fel gegeeseld hadden, zetten zij hen in de gevangenis, en geboden den gevangenbewaarder, dat hij hen wl bewaren zou.24 Deze, daar hij zulk een gebod ontvangen had, zatte hen in den binnensten kerker, en legde hunne voeten in het blok.
25 En omtrent middernacht baden Paulus en Silas, en loofden God; en de gevangenen hoorden hen.26 En er geschiedde plotseling ene grote aardbeving, zodat de fundamenten der gevangenis zich bewogen; en terstond sprongen al de deuren open en de banden van allen werden los.27 Toen nu de gevangenbewaarder uit den slaap opsprong, en de deuren der gevangenis geopend zag, trok hij zijn zwaard uit en wilde zichzelven doden, want hij meende, dat de gevangenen ontvlucht waren.28 Maar Paulus riep met luide stem, zeggende: Doe uzelven geen kwaad, want wij zijn allen hier.29 En hij eiste een licht, en sprong naar binnen, en begon zeer te beven, en viel aan de voeten van Paulus en Silas neder.30 En hij leidde hen uit, en zeide: Lieve heren, wat moet ik doen, opdat ik zalig worde?31 Zij zeiden: Geloof in den Heere Jezus Christus, zo wordt gij en uw huis zalig.32 En zij spraken tot hem het woord des Heren, en tot allen die in zijn huis waren.33 En hij nam hen tot zich in die ure des nachts, en wies hun de striemen af; en hij liet zich en al de zijnen terstond dopen.34 En hij bracht hen in zijn huis, en zette hen aan tafel, en verheugde zich met zijn gehele huis, dat hij in God gelovig geworden was.
35 En toen het dag werd, zonden de hoofdlieden de stadsdienaars, zeggende: Laat die mensen los.36 En de gevangenbewaarder berichtte dit woord aan Paulus: De hoofdlieden hebben hierheen bevel gezonden, dat gij moet losgelaten worden; nu, trekt uit en gaat heen in vrede.37 Maar Paulus zeide tot hen: Zij hebben ons, die Romeinse burgers zijn, onveroordeeld in het openbaar gegeeseld en in de gevangenis geworpen, en zij zouden ons nu heimelijk uitstoten? Niet alzo; maar dat zijzelve komen en ons uitleiden.38 De stadsdienaars berichtten deze woorden aan de hoofdlieden; en zij werden bevreesd, daar zij hoorden, dat zij Romeinen waren;39 en zij kwamen en spraken hen toe, en toen zij hen uitgeleid hadden, verzochten zij hun, dat zij uit de stad zouden gaan.40 Toen gingen zij uit de gevangenis, en gingen in bij Lydia; en toen zij de broeders gezien en getroost hadden, trokken zij weg.