Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

2 Samuël 7

1 Toen nu de koning in zijn huis zat, en de Heer hem rust gegeven had van al zijne vijanden rondom,2 sprak hij tot den profeet Nathan: Zie, ik woon in een cederen huis, en de ark Gods is gehuisvest onder tapijten.3 En Nathan sprak tot den koning: Ga heen, al wat gij in uw hart hebt, doe dat, want de Heer is met u.

4 Maar des nachts kwam het woord des Heren tot Nathan, zeggende:5 Ga heen en zeg tot mijnen knecht David: Dus spreekt de Heer: Zoudt gij Mij een huis bouwen, waarin Ik wonen zou?6 Ik heb immers in geen huis gewoond sedert dien dag, dat Ik de kinderen Israls uit Egypte geleid heb, tot op dezen dag, maar Ik ben geweest rondtrekkende in ene hut en woning,7 zolang Ik met de kinderen Israls heb rondgetrokken. Heb Ik ooit gesproken tot n der stammen van Isral, dien Ik bevolen heb mijn volk Isral te weiden, zeggende: Waarom bouwt gij Mij niet een cederen huis?8 Zo zult gij nu tot mijnen knecht David zeggen: Dus spreekt de Heer Zebath: Ik heb u genomen van de schaapskooien, dat gij vorst zoudt zijn over mijn volk Isral;9 en Ik ben met u geweest waarheen gij gegaan zijt, en heb al uwe vijanden voor u uitgeroeid, en heb u een groten naam gemaakt, gelijk den naam der grootsten op de aarde;10 en Ik heb mijn volk Isral een eigen plaats gegeven, en heb het geplant, dat het aldaar woont en niet meer gaat dwalen, en dat de kinderen der boosheid het niet meer verdrukken, gelijk te voren11 en sedert dien tijd, dat Ik richters over Isral gesteld heb; en Ik zal u rust geven van al uwe vijanden. En de Heer heeft u verkondigd, dat de Heer u een huis zal maken.12 Wanneer nu uw tijd zal vervuld en gij met uwe vaderen zult ontslapen zijn, wil Ik uw zaad na u doen opstaan, dat uit u zal voortkomen; en Ik wil zijn rijk bevestigen.13 Die zal mijnen naam een huis bouwen, en Ik zal den troon zijns koninkrijks bevestigen eeuwiglijk.14 Ik zal zijn vader zijn en hij zal mijn zoon zijn; en wanneer hij ene misdaad begaat, zal Ik hem met mensenroeden en met slagen van mensenkinderen straffen,15 maar mijne barmhartigheid zal van hem niet afgewend worden, gelijk Ik die afgewend heb van Saul, dien Ik voor u heb weggenomen.16 En uw huis en uw koninkrijk zal bestendig zijn voor u eeuwiglijk, en uw troon zal eeuwiglijk bestaan.17 Toen Nathan al deze woorden en dit gehele gezicht aan David gezegd had,

18 kwam koning David en toefde voor den Heer, en sprak: Wie ben ik, Heere Heere, en wat is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe gebracht hebt?19 Daarenboven hebt Gij dat nog te weinig geacht, Heere Heere, maar hebt van het huis uws knechts ook nog gesproken tot in verre tijden; en dit naar de wijze der mensen, Heere Heere.20 En wat zal David meer spreken met U? Gij kent uwen knecht, Heere Heere.21 Om uwer beloften wil en naar uw hart, hebt Gij al die grote dingen gedaan, die Gij aan uwen knecht hebt bekendgemaakt.22 Daarom zijt Gij ook groot geacht, Heere God, want niemand is er als Gij, en geen God is er dan Gij, naar alles wat wij met onze oren gehoord hebben.23 En waar is een volk op de aarde als uw volk Isral, om welks wil God is heengegaan om het zich tot een volk te verlossen, en zich een naam te maken, en zulke grote en verschrikkelijke dingen te doen in uw land voor uw volk, hetwelk Gij u verlost hebt van de Egyptenaars, van de volken en hunne goden.24 En Gij hebt uw volk Isral bevestigd, U tot een volk in eeuwigheid, en Gij, Heer, zijt hun God geworden.25 Zo doe nu, Heere God, dit woord, hetwelk Gij over uwen knecht en over zijn huis gesproken hebt, bestaan in eeuwigheid, en doe gelijk Gij gesproken hebt.26 Dan zal uw naam groot worden in eeuwigheid, zodat men zeggen zal: De Heer Zebath is de God over Isral; en het huis van uwen knecht David zal bestaan voor U.27 Want Gij, Heer Zebath, Gij God van Isral, Gij hebt het oor van uwen knecht geopend, zeggende: Ik wil u een huis bouwen. Daarom heeft uw knecht in zijn hart gevonden om dit gebed tot U te bidden.28 Nu, Heere Heere, Gij zijt God, en uwe woorden zullen waarheid zijn: Gij hebt dit goede tot uwen knecht gesproken.29 Zo begin nu en zegen het huis uws knechts, dat het eeuwiglijk Vr U zij; want Gij, Heere Heere, hebt het gesproken, en met uwen zegen zal het huis uws knechts gezegend zijn eeuwiglijk.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile