the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
2 Samuël 5
1 En al de stammen Israls kwamen tot David te Hebron en spraken: Zie, wij zijn van uw gebeente en van uw vlees;2 ook reeds lang te voren, toen Saul nog koning over ons was, leiddet gij Isral uit en in; ook heeft de Heer tot u gezegd: Gij zult mijn volk Isral hoeden, en zult vorst zijn over Isral.3 En alle oudsten van Isral kwamen tot den koning te Hebron, en koning David maakte met hen een verbond te Hebron voor den Heer, en zij zalfden David tot koning over Isral.4 Dertig jaar was David oud, toen hij koning werd, en hij regeerde veertig jaar.5 Te Hebron regeerde hij zeven jaar en zes maanden over Juda, en te Jeruzalem regeerde hij drie en dertig jaar over geheel Isral en Juda.
6 En de koning trok op met zijne mannen naar Jeruzalem tegen de Jebusieten, die in het land woonden. En zij spraken tot David: Gij zult hier niet inkomen, maar blinden en lammen zullen u afweren; daarmede wilden zij zeggen, dat David er niet zou inkomen.7 Doch David won den burg Sion: dit is de stad Davids.8 Toen sprak David op dien dag: Wie de Jebusieten verslaat, of de waterleiding aanroert, of die lammen en blinden, dien haat Davids ziel. Vandaar zegt men: Geen blinde en lamme mag in den tempel komen.9 Alzo woonde David op den burg, en noemde dien de stad Davids; en David bouwde er een muur om, van Millo af en binnenwaarts.10 En David nam gestadig toe; en de Heer, de God Zebath, was met hem.
11 En Hiram de koning van Tyrus zond boden tot David, en cederbomen voor den wand, en timmerlieden en werklieden in steen, om voor David een huis te bouwen.12 En David ondervond, dat de Heer hem tot koning over Isral bevestigd, en zijn koninkrijk verhoogd had terwille van zijn volk Isral.13 En David nam nog meer vrouwen en bijwijven te Jeruzalem, nadat hij van Hebron gekomen was; en hem werden nog meer zonen en dochters geboren.14 En dit zijn de namen dergenen, die hem te Jeruzalem geboren zijn: Samma, Sobab, Nathan, Salomo,15 Jibhar, Elisa, Nefeg, Jafa,16 Elisama, Eljada en Eliflet.
17 En toen de Filistijnen hoorden, dat men David tot koning over Isral gezalfd had, trokken zij allen op om David te zoeken. Toen David dit vernam, trok hij af naar den burg.18 En de Filistijnen kwamen en sloegen zich neder in de vallei Refam.19 En David vraagde den Heer, zeggende: Zal ik optrekken tegen de Filistijnen, en zult Gij hen in mijne hand geven? En de Heer sprak tot David: 'Trek op, Ik zal de Filistijnen in uwe hand geven.20 En David kwam naar Bal-Perazim en versloeg hen aldaar, en sprak: De Heer heeft mijne vijanden voor mij van elkander gescheurd, gelijk zich de wateren van elkander scheuren. Vandaar noemt men deze plaats Bal-Perazim.21 En zij lieten hunne afgodsbeelden aldaar, en David en zijne mannen namen ze op.22 En de Filistijnen trokken wederom op, en sloegen zich neder in de vallei Refam.23 En David vraagde den Heer; en die sprak: Gij zult niet optrekken, maar omsingel hen van achteren, dat gij tot hen komt tegenover de moerbezinbomen;24 en als gij horen zult, dat een geruis door de toppen der moerbezinbomen gaat, zo haast u, want de Heer is dan voor u uitgegaan om het heir der Filistijnen te slaan.25 En David deed zoals de Heer hem geboden had, en sloeg de Filistijnen van Geba af tot men komt te Gezer.