the Fourth Week of Advent
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
2 Samuël 24
1 En de toorn des Heren ontstak wederom tegen Isral, en hij spoorde David aan tegen hen, zeggende: Ga heen, tel Isral en Juda.2 En de koning sprak tot Joab, zijnen krijgsoverste: Ga rondom in al de stammen Israls, van Dan tot Bersba, en tel het volk, opdat ik het getal des volks wete.3 Doch Joab zeide tot den koning: De Heer, uw God, doe tot dit volk, zoals het nu is, nog honderdmaal zoveel toe, dat de ogen van mijnen heer den koning het aanschouwen; maar waarom heeft mijn heer de koning lust aan deze zaak?4 Doch het woord des konings stond vast tegen Joab en de hoofdlieden des heirs. Alzo trok Joab, en de hoofdlieden des heirs, van den koning uit, opdat zij het volk Israls telden;5 en zj gingen over den Jordaan, en legerden zich te Aror, ter rechterzijde der stad, die aan de beek van Gad ligt, naar den kant van Jaezer;6 en zij kwamen in Gilead, en in het lage land Hodsi, en kwamen te Dan-Jan, en rondom Sidon,7 voorts kwamen zij aan de vaste stad Tyrus, en al de steden der Hevieten en Kananieten; en zij kwamen uit aan het Zuiden van Juda te Ber-Sba.8 Alzo trokken zij om door het gehele land, en kwamen na negen maanden en twintig dagen te Jeruzalem.9 En Joab gaf den koning de som op van het volk, dat geteld was: en in Isral waren achthonderd duizend sterke mannen, die het zwaard uittrokken, en in Juda vijfhonderd duizend man.
10 Doch het hart van David sloeg hem, nadat het volk geteld was, en David sprak tot den Heer: Ik heb grotelijks gezondigd, dat ik dit gedaan heb; en nu, Heer, neem de misdaad uws knechts weg, want ik heb zeer dwaas gehandeld.11 En toen David des morgens opstond, geschiedde het woord des Heren tot den profeet Gad, Davids ziener, zeggende:12 Ga heen en spreek tot David: Dus zegt de Heer: Drie dingen breng Ik tot u: kies u n daaruit, dat Ik u doe.13 En Gad kwam tot David en zeide het aan hem, en sprak tot hem: Wilt gij, dat er zeven jaren duurte in uw land kome? Of dat gij drie maanden voor uwe wederpartijders moet vluchten, en zij u vervolgen? Of dat er drie dagen pest in uw land zij? Zo merk nu en zie wat ik wederzeggen zal aan dengene, die mij gezonden heeft.14 Toen zeide David tot Gad: Mij is zeer bang; doch laat ons in de hand des Heren vallen, want zijne barmhartigheid is groot; ik wil niet in de hand van mensen vallen.15 Alzo liet de Heer de pest in Isral komen, van den morgen af tot den bestemden tijd toe, zodat er van het volk stierven, van Dan tot Ber-Sba, zeventig duizend mensen.16 En toen de Engel zijne hand uitstrekte over Jeruzalem om het te verderven, berouwde den Heer dat kwaad, en hij sprak tot den Engel, den verderver onder het volk: Het is genoeg, houd uwe hand nu in. De Engel des Heren nu was bij den dorsvloer van Arauna, den Jebusiet.17 En David, toen hij den Engel zag, die het volk sloeg, sprak tot den Heer: Zie, ik heb gezondigd, ik heb de misdaad gedaan; maar wat hebben deze schapen gedaan? Laat uw hand tegen mij en mijn vaderlijk huis zijn.
18 En Gad kwam tot David op dien dag, en sprak tot hem: Ga op, en richt den Heer een altaar op, op den dorsvloer van Arauna, den Jebusiet.
19 Alzo ging David op, zoals Gad gezegd en de Heer geboden had.
20 En toen Arauna zich omkeerde, zag hij den koning met zijne knechten tot zich komen, en boog zich met zijn aangezicht ter aarde,
21 en sprak: Waarom komt mijn heer de koning tot zijnen knecht? En David zeide: Om van u den dorsvloer te kopen en den Heer een altaar te bouwen, opdat de plaag van het volk ophoude.
22 Arauna nu sprak tot David: Mijn heer de koning neme en offere zoals het hem behaagt, zie daar is een rund tot een brandoffer, en de dorsslede en het rundertuig tot hout.
23 Dit alles geeft Aurauna, o koning, aan den koning. En Arauna sprak tot den koning: De Heer, uw God, late u hem aangenaam zijn.
24 Doch de koning sprak tot Arauna: Neen, maar ik wil het van u kopen voor den gezetten prijs, want ik wil den Heer mijnen God geen brandoffer offeren, hetwelk ik voor niet heb. Alzo kocht David den dorsvloer en het rundvee voor vijftig sikkels zilver.
25 En hij bouwde aldaar den Heer een altaar, en offerde brandoffers en dankoffers; en de Heer werd met het land weder verzoend, en de plaag hield op van het volk Isral.