the Fourth Week of Advent
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
1 Koningen 1
1 En toen koning David oud was en welbedaagd, kon hij niet warm worden, hoewel men hem met klederen bedekte.2 Toen spraken zijne knechten tot hem: Dat men mijnen heer den koning ene jonge dochter, ene maagd, zoeke, die voor den koning sta en hem koestere, en in zijne armen slape, en mijnen heer den koning verwarme.3 En zij zochten ene schone jonge dochter in al de grenspalen van Isral; en zij vonden Abisag, de Sunamietische, en brachten haar tot den koning.4 En zij was ene zeer schone jonge dochter, en zij koesterde den koning en diende hem; maar de koning bekende haar niet.
5 Adonia nu, de zoon van Haggith, verhief zich, zeggende: Ik zal koning worden. En hij maakte zich wagens en ruiters, en vijftig man tot lopers voor hem uit.6 En zijn vader had hem in zijne dagen nooit bekommerd door hem te zeggen: Waarom doet gij zo? En hij was ook een zeer schoon man, en Haggith had hem gebaard na Absalom.7 En hij hield raad met Joab, den zoon van Zeruja, en met Abjathar, den priester; dezen hielpen Adonia.8 Maar Zadok de priester, en Benaja, de zoon van Jojada, en Nathan de profeet, en Sime, en Re, en Davids helden, waren niet met Adonia.9 En toen Adonia schapen en runderen en gemest vee offerde bij den steen Zohleth, die bij de fontein Rogel is, nodigde hij al zijne broeders, des konings zonen, en al de mannen van Juda, des konings knechten;10 maar den profeet Nathan, en Benaja, en de helden, en Salomo, zijnen broeder, nodigde hij niet.
11 Toen sprak Nathan tot Bathseba, Salomo's moeder: Hebt gij niet gehoord, dat Adonia, de zoon van Haggith, koning is geworden? En onze Heer David weet het niet.12 Zo kom nu, ik wil u een raad geven, dat gij uw leven en dat van uwen zoon Salomo redden kunt.13 Ga heen en treed tot koning David, en spreek tot hem: Hebt gij niet, mijn heer koning, uwe dienstmaagd gezworen, zeggende: Uw zoon Salomo zal na mij koning zijn en hij zal op mijnen troon zitten? Waarom is dan Adonia koning geworden?14 Zie, terwijl gij daar nog zijt en met den koning spreekt, zal ik na u inkomen en uwe woorden aanvullen.15 En Bathseba ging tot den koning in de kamer; de koning nu was zeer oud, en Abisag de Sunamietische diende den koning.16 En Bathseba neigde zich en boog zich voor den koning. En de koning sprak: Wat is u?17 Zij sprak tot hem: Mijn heer, gij hebt uwe dienstmaagd gezworen bij den Heer uwen God: Uw zoon Salomo zal koning zijn na mij en op mijnen troon zitten.18 Maar nu, zie, Adonia is koning geworden, en gij, mijn heer koning, weet het niet.19 En hij heeft ossen en gemest vee en vele schapen geofferd, en heeft genodigd al de zonen des konings, daarenboven den priester Abjathar en den krijgsoverste Joab; maar uwen knecht Salomo heeft hij niet genodigd.20 Gij nu, mijn heer koning, de ogen van geheel Isral zien op u, dat gij hun te kennen geeft, wie op den troon van mijnen heer den koning na hem zitten zal.21 Als nu mijn heer de koning met zijne vaderen zal ontslapen zijn, zo zullen ik en mijn zoon Salomo als misdadigers behandeld worden.22 En zie, terwijl zij nog met den koning sprak, kwam de profeet Nathan;23 en men zeide tot den koning: Zie, daar is de profeet Nathan. En toen hij kwam voor den koning, boog hij zich voor den koning met zijn aangezicht ter aarde,24 en sprak: Mijn heer koning, hebt gij gezegd: Adonia zal na mij koning zijn en op mijnen troon zitten?25 Want hij is heden heengegaan en heeft ossen en gemest vee en vele schapen geofferd, en heeft al de zonen des konings genodigd, en de hoofdlieden, daarenboven den priester Abjathar; en zie, zij eten en drinken voor hem, en zeggen: Heil koning Adonia!26 Maar mij, uwen knecht, en den priester Zadok, en Benaja, den zoon van Jojada, en uwen knecht Salomo, heeft hij niet genodigd.27 Is dit door mijnen heer den koning bevolen, en hebt gij het uwen knechten niet laten weten, wie op den troon van mijnen heer den koning na hem zal zitten?28 Toen antwoordde koning David en sprak: Roept mij Bathseba. En zij kwam voor den koning, en toen zij voor den koning stond,29 zwoer de koning en sprak: Zo waarachtig als de Heer leeft, die mijne ziel gered heeft uit alle noden,30 ik zal heden doen zoals ik u gezworen heb bij den Heer, den God van Isral, zeggende: Voorzeker, Salomo, uw zoon, zal na mij koning zijn, en hij zal op mijnen troon zitten in mijne plaats.31 Toen neigde Bathseba zich met het aangezicht ter aarde en wierp zich neder voor den koning, en sprak: Heil, mijnen heer, koning David, eeuwiglijk!
32 En koning David sprak: Roept mij den priester Zadok, en den profeet Nathan, en Benaja, den zoon van Jojada. En toen zij inkwamen voor den koning,33 sprak de koning tot hen: Neemt met u uws heren knechten, en zet mijnen zoon Salomo op mijn muilezel, en voert hem af naar Gihon,34 en de priester Zadok met den profeet Nathan zalve hem aldaar tot koning over Isral; en blaast op de bazuin, en zegt: Heil koning Salomo!35 En trekt opwaarts hem na, en dat hij kome en zitte op mijnen troon, opdat hij koning zij in mijne plaats; en ik zal hem gebieden, dat hij vorst zij over Isral en Juda.36 Toen antwoordde Benaja, de zoon van Jojada, den koning, en sprak: Amen, de Heer, de God van mijnen heer den koning zegge ook alzo!37 Gelijk de Heer met mijnen heer den koning geweest is, zo zij Hij ook met Salomo, dat zijn troon nog groter worde dan de troon van mijnen heer koning David.38 Toen gingen de priester Zadok, en de profeet Nathan, en Benaja, de zoon van Jojada, en de Krethi en de Plethi, en zetten Salomo op den muilezel van koning David, en voerden hem naar Gihon;39 en de priester Zadok nam den oliehoorn uit de hut, en zalfde Salomo; en zij bliezen met de bazuin, en al het volk sprak: Heil koning Salomo!40 En al het volk trok opwaarts hem na, en het volk speelde op fluiten en was zeer vrolijk, zodat de aarde van hun gejuich scheen te splijten.
41 En Adonia hoorde het en allen, die hij genodigd had, die bij hem waren, toen zij geindigd hadden te eten. En toen Joab het geluid der bazuinen hoorde, sprak hij: Wat beduidt dat geschreeuw der stad, alsof zij in oproer is?42 Terwijl hij nog sprak, zie, toen kwam Jonathan, de zoon van den priester Abjathar; en Adonia sprak: Kom in, want gij zijt een kloek man, en brengt goede boodschap.43 En Jonathan antwoordde en sprak tot Adonia: Ja, onze heer, koning David, heeft Salomo tot koning gemaakt;44 en hij heeft met hem gezonden den priester Zadok, en den profeet Nathan, en Benaja, den zoon van Jojada, en de Krethi en de Plethi, en zij hebben hem op des konings muilezel gezet;45 en Zadok de priester met den profeet Nathan heeft hem tot koning gezalfd te Gihon, en zij zijn van daar opgetrokken met vreugde, zodat de stad vol gejuich is: dit is het geschreeuw, dat gij gehoord hebt.46 Daarenboven zit Salomo op den koninklijken troon;47 en de knechten des konings zijn ingegaan om onzen heer, koning David te zegenen, en hebben gezegd: Uw God make Salomo een nog beteren naam dan uw naam is, en make zijnen troon groter dan uw troon. En de koning heeft aangebeden op zijne legerstede.48 Ook heeft de koning aldus gezegd: Geloofd zij de Heer, Israls, God, die heden iemand heeft laten zitten op mijnen troon, dat mijne ogen het gezien hebben.49 Toen verschrikten allen, die bij Adonia genodigd waren en stonden op, en gingen heen, ieder zijnen weg.50 Adonia vreesde voor Salomo, en stond op en ging heen en vatte de hoornen des altaars.51 En het werd aan Salomo gezegd: Zie, Adonia vreest voor koning Salomo, en zie, hij heeft de hoornen des altaars gevat, zeggende; Koning Salomo zwere mij heden, dat hij zijnen knecht niet zal doden met het zwaard.52 En Salomo sprak: Indien hij redelijk zal zijn, zo zal geen haar van hem op de aarde vallen, maar indien er enig kwaad opzet in hem gevonden wordt, dan zal hij sterven.53 En koning Salomo zond heen en liet hem van het altaar afhalen; en toen hij kwam, boog hij zich voor koning Salomo, en Salomo zeide tot hem: Ga heen naar uw huis.