the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
2 Samuël 23
1 Dit zijn Davids laatste woorden. David, de zoon van Isa sprak, de man, die hoog verheven is, de gezalfde van Jakobs God, liefelijk in psalmen Israls, sprak:2 De Geest des Heren heeft door mij gesproken, en zijne rede is door mijne tong geschied.3 De God Israls heeft tot mij gesproken, de steenrots Israls, heeft mij beloofd: Er zal zijn een rechtvaardig heerser onder de mensen, een heerser in de vreze Gods;4 en hij zal zijn gelijk het licht van den morgen, als de zon opgaat, van een morgen zonder wolken, wanneer van den glans na den regen het gras uit de aarde wast.5 Want is mijn huis niet alzo bij God? Want Hij heeft met mij een verbond gemaakt, dat eeuwig en in alles welgeordend is en onderhouden wordt. Al mijn heil en mijn begeren zal Hij laten wassen.6 Maar de boosdoeners zijn altemaal als weggeworpen distels, die men met de hand niet vatten kan,7 maar wie ze aangrijpen wil, die moet ijzer en een speerhout in zijne hand hebben; en zij zullen met vuur verbrand worden terzelfder plaats.
8 Dit zijn de namen van Davids helden. --Jasobeam, de zoon van Tachkemoni, de voornaamste onder de ridders, die zijne spies ophief en achthonderd versloeg in n veldslag.9 Na hem was Eleazar, de zoon van Dodi, de zoon van Ahohi, onder de drie helden, die met David waren, toen zij tot hoon der Filistijnen spraken, die aldaar vergaderd waren tot den strijd, en de mannen van Isral tegen hen waren opgetrokken.10 Toen stond hij op en versloeg de Filistijnen, totdat zijne hand vermoeid aan het zwaard verstijfde; en de Heer gaf ene grote overwinning op dien dag, zodat het volk omkeerde achter hem aan, om te roven.11 Na hem was Samma, de zoon van Age, den Harariet. Toen de Filistijnen zich vergaderden tot een hoop, en aldaar een stuk akker vol linzen was, en het volk voor de Filistijnen vluchtte,12 toen trad hij in het midden van dien akker en verloste dien, en versloeg de Filistijnen, en God gaf ene grote overwinning.13 En deze drie voornaamsten onder de dertig kwamen in den oogst tot David naar de spelonk van Adullam; en de bende der Filistijnen lag in de vallei Refam.14 En David was op dien tijd op ene veilige plaats, en het volk der Filistijnen lag te Bethlehem.15 En David kreeg lust en sprak: Wie wil mij te drinken halen van het water uit den put te Bethlehem onder de poort?16 Toen braken de drie helden door het leger der Filistijnen, en schepten van het water uit den put te Bethlehem onder de poort, en droegen het, en brachten het tot David. Doch hij wilde het niet drinken, maar goot het uit voor den Heer,17 en sprak: Dit late de Heer verre van mij zijn, dat ik dit zou doen! Is het niet het bloed der mannen, die hun leven gewaagd hebben en daarheen gegaan zijn? En hij wilde het niet drinken. Dit deden die drie helden.18 En Abisa, Joabs broeder, de zoon van Zeruja, was aan het hoofd van de ridders, en hij hief zijne spies op en versloeg driehonderd; en hij was beroemd onder die drie,19 en hij was de vermaardste van dit drietal, en hun overste; maar hij bereikte niet de eerste drie.20 Voorts Benaja, de zoon van Jojada, de zoon van een dapper man, die groot van daden was, uit Kabzel; die versloeg twee leeuwen der Moabieten; ook ging hij af en doodde een leeuw in een kuil in den sneeuwtijd.21 Ook versloeg hij een Egyptischen man van aanzien, die had ene spies in zijne hand; en hij ging tot hem af met een stok, en rukte den Egyptenaar de spies uit de hand, en doodde hem met zijn eigen spies.22 Dit deed Benaja de zoon van Jojada; en hij was beroemd onder de drie helden,23 en meer vermaard dan de dertig; maar hij bereikte niet de eerste drie. En David benoemde hem in zijnen geheimen raad. Onder de dertig waren:24 Asal, Joabs broeder; Elhanan, de zoon van Dodo, van Bethlehem;25 Samma de Harodiet; Elika de Harodiet;26 Helez de Paltiet; Ira de zoon van Ikes, de Tekoet;27 Abizer de Annethothiet; Mebunna de Husathiet;28 Zalmon de Ahohiet; Maharai de Netofathiet;29 Heleb de zoon van Bana, de Netofathiet; Itta, de zoon van Riba, uit Gibea der kinderen Benjamins;30 Benaja de Pirathoniet; Hidda uit de valleien van Gas;31 Abialbon de Arbathiet; Azmveth de Barhumiet;32 Eljachba de Salboniet; de kinderen van Jasen en Jonathan;33 Samma de Harariet; Ahiam de zoon van Sarar, de Harariet;34 Eliflet, de zoon van Ahasba, den zoon van een Machathiet; Eliam de zoon van Achithfel, de Giloniet;35 Hezra de Karmeliet; Parai de Arbiet;36 Jigal, Nathans zoon, uit Zoba; Bani de Gadiet;37 Zelek de Ammoniet; Nahara de Berothiet, de wapendrager van Joab, den zoon van Zeruja;38 Ira de Jethriet; Gareb de Jethriet;39 en Ura de Hethiet: zevenendertig in 't geheel.