the Week of Proper 28 / Ordinary 33
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
2 Samuël 22
1 En David sprak tot den Heer de woorden van dit lied, ten tijde dat de Heer hem gered had uit de hand van al zijne vijanden en uit Sauls hand,
2 en hij sprak aldus: De Heer is mijn steenrots, mijn burg en mijn verlosser.3 God is mijn rots, opwelke ik betrouw: mijn schild en de hoorn mijns heils, mijn bescherming en mijn toevlucht, mijn heiland, Gij die mij verlost van geweld.4 Ik wil den Heer loven en aanroepen, zo zal ik van mijne vijanden verlost worden.5 Want de baren des doods omgaven mij, en beken Belials verschrikten mij,6 banden der hel omvingen mij, en strikken des doods overweldigden mij.7 Als ik beangst was, riep ik den Heer aan, en riep tot mijnen God: zo verhoorde Hij mijne stem uit zijnen tempel, en mijn geroep kwam Hem tot zijne oren.8 De aarde beefde en werd bewogen, de grondvesten des hemels sidderden; zij daverden, toen Hij toornig was.9 Damp ging op uit zijnen neus, en verterend vuur uit zijnen mond: brandende kolen gingen van Hem uit.10 Hij boog den hemel en daalde neder, en donkerheid was onder zijne voeten.11 En Hij voer op een cherub en vloog daarheen, en Hij zweefde op de vleugelen des winds.12 Zijne tent rondom Hem was duisternis en zwarte, dikke wolken.13 Van den glans voor Hem brandde het als met bliksemstralen.14 De Heer donderde van den hemel, en de Allerhoogste verhief zijne stem.15 Hij schoot zijne pijlen en verstrooide ze; Hij liet het bliksemen en verschrikte ze.16 Toen zag men de kolken der zee, en de grond des aardbodems werd ontbloot door het dreigen des Heren, door den adem en het snuiven van zijnen neus.17 Hij greep uit de hoogte en nam mij op, en trok mij uit grote wateren.18 Hij verloste mij van mijne sterke vijanden, van mijne haters, die mij te machtig waren,19 die mij overweldigden ten tijde mijns ongevals; maar de Heer werd mijn steun.20 Hij voerde mij uit in de ruimte, Hij rukte mij uit; want Hij had lust aan mij.21 De Heer doet wl aan mij naar mijne gerechtigheid, Hij vergeldt mij naar de reinheid mijner handen;22 want ik houd des Heren wegen, en ben niet goddeloos tegen mijnen God.23 Want al zijne rechten heb ik voor ogen, en zijne geboden werp ik niet van mij.24 Ik ben oprecht voor Hem, en wacht mij voor zonde.25 Daarom vergeldt de Heer mij naar mijne gerechtigheid, naar mijne reinheid voor zijne ogen.26 Bij den heilige zijt Gij heilig, bij den vrome zijt Gij vroom,27 bij den reine zijt Gij rein, en bij den verkeerde zijt Gij verkeerd.28 Want Gij helpt het ellendige volk, en met uwe ogen vernedert Gij de trotsen.29 Gij, Heer, zijt mijn licht; de Heer maakt mijne duisternis licht.30 Ja, met U kan ik krijgsvolk verslaan en met mijnen God over muren springen.31 Gods wegen zijn volkomen, de woorden des Heren zijn doorlouterd; Hij is een schild voor allen, die op hem vertrouwen.32 Want waar is een God behalve de Heer, en waar is een steenrots behalve onze God?33 God sterkt mij met kracht, en wijst mij een volkomen weg.34 Hij maakt mijne voeten als die der herten, en stelt mij op mijne hoogten.35 Hij leert mijne handen strijden, en mijnen arm een stalen boog spannen.36 En Gij geeft mij het schild uws heils; en als Gij mij verootmoedigt, maakt Gij mij groot.37 Gij maakt ruimte onder mijnen voetstap, en mijne enkels, dat zij niet wankelen.38 Ik wil mijne vijanden najagen en hen verdelgen, en ik zal niet omkeren, totdat ik hen geheel heb omgebracht.39 Ik wil hen ombrengen en verslaan, en zij zullen niet weder opstaan; zij moeten onder mijne voeten vallen.40 Gij kunt mij toerusten met sterkte tot den strijd, Gij kunt aan mij onderwerpen wie zich tegen mij stellen.41 Gij geeft mij mijne vijanden in de vlucht, dat ik verdelg die mij haten.42 Zij zien rondom, doch er is geen helper, naar den Heer, maar Hij antwoordt hun niet.43 Ik wil hen in stukken stoten als stof op de aarde, als slijk op de straat wil ik hen vergruizen en verstrooien.44 Gij redt mij uit de twisten mijns volks, en bewaart mij tot een hoofd onder de volken; een volk, hetwelk ik niet kende, dient mij.45 Vreemden onderwerpen zich geveinsdelijk aan mij; en zij gehoorzamen mij met gehoorzame oren.46 Vreemden zijn versmacht, en komen sidderend uit hunne vestingen.47 De Heer leeft, en geloofd zij mijn rots; God, de rots mijns heils, moet verheven worden;48 de God, die mij de wraak geeft, en de volken onder mij werpt!49 Hij helpt mij uit van mijne vijanden. Gij verhoogt mij boven degenen, die zich tegen mij stellen, Gij verlost mij van den geweldenaar.50 Daarom zal ik U danken, Heer, onder de volken, en uwen naam lofzingen,51 die zijnen koning groot heil betoont, en barmhartigheid bewijst aan zijnen gezalfde, aan David en zijn zaad eeuwiglijk.