the Fourth Week of Advent
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
2 Samuël 11
1 En toen het jaar om was, ten tijde als de koningen plegen uit te trekken, zond David Joab, en zijne knechten met hem, en geheel Isral, dat zij de kinderen Ammons verderven en Rabba belegeren zouden. Maar David bleef te Jeruzalem.2 En het geschiedde, dat David tegen den avond opstond van zijne legerstede, en op het dak van het koningshuis ging; en hij zag van het dak ene vrouw zich badende, en die vrouw was zeer schoon van gedaante.3 En David zond heen en liet naar die vrouw vernemen, en men zeide: Is dit niet Bathseba, Eliams dochter, de huisvrouw van Ura, den Hethiet?4 En David zond boden en liet haar halen; en toen zij tot hem inkwam, sliep hij bij haar; zij nu reinigde zich van hare onreinheid, en keerde terug, naar haar huis.5 En die vrouw werd zwanger, en zond heen en liet aan David bekendmaken en zeggen: Ik ben zwanger geworden.
6 Toen zond David tot Joab, zeggende: Zend Ura den Hethiet tot mij. En Joab zond Ura tot David.7 En toen Ura tot hem kwam, vroeg David, of het met Joab en met het volk en met den oorlog wl stond?8 En David sprak tot Ura: Ga af naar uw huis en was uwe voeten. En toen Ura uit des konings huis uitging, volgde hem een geschenk van des konings tafel achterna.9 Doch Ura legde zich te slapen voor de deur van des konings huis, waar al de knechten zijns heren lagen; en hij ging niet af naar zijn huis.10 Toen men nu aan David zeide: Ura is niet afgegaan naar zijn huis, sprak David tot hem: Zijt gij niet van de reis gekomen? Waarom gaat gij dan niet af naar uw huis?11 Maar Ura sprak tot David: De ark en Isral en Juda blijven in tenten, en Joab, mijn heer, en mijns heren knechten zijn gelegerd in het veld; en ik zou naar mijn huis gaan, om te eten en te drinken en bij mijne huisvrouw te liggen? Zo waarachtig als gij leeft en uwe ziel leeft, dit doe ik niet.12 En David sprak tot Ura: Blijf dan ook heden hier, morgen zal ik u laten gaan. Alzo bleef Ura te Jeruzalem dien dag en des anderen daags;13 en David nodigde hem, zodat hij bij hem at en dronk, en maakte hem dronken; maar des avonds ging hij uit om zich te slapen te leggen op zijne legerstede met zijns heren knechten, en hij ging niet af naar zijn huis.
14 Des morgens nu schreef David een brief aan Joab, en zond dien door Ura;15 en hij schreef aldus in dien brief: Stelt Ura vooraan in den strijd, waar deze op het hevigst is, en wendt u achter hem af, opdat hij verslagen worde en sterve.16 Toen nu Joab om de stad lag, stelde hij Ura aan de plaats waar hij wist, dat strijdbare mannen waren;17 en toen de mannen der stad uitvielen en tegen Joab streden, vielen enigen van het volk van Davids knechten; en Ura de Hethiet stierf ook.18 Toen zond Joab heen en liet aan David de gehele toedracht van dezen strijd bekend maken;19 en hij gebood den bode, zeggende: Als gij geindigd hebt de gehele toedracht van dezen strijd aan den koning te verhalen,20 en ziet, dat de koning toornig wordt, en tot u zegt: Waarom hebt gij u zo nabij de stad begeven met den strijd? Wist gij niet, hoe men pleegt van den muur te schieten?21 Wie versloeg Abimlech, den zoon van Jerubbseth? Wierp niet ene vrouw een stuk van een molensteen op hem van den muur, dat hij stierf te Tebez? Waarom hebt gij u zo dicht bij den muur begeven? --dan zult gij zeggen: Uw knecht Ura de Hethiet is ook gedood.22 En de bode ging heen, en kwam en zeide aan David alles, waarom Joab hem uitgezonden had;23 en de bode sprak tot David: De mannen kregen de overhand op ons, en kwamen tot ons uit op het veld, en wij waren tegenover hen aan den ingang der poort;24 en de schutters schoten van den muur op uwe knechten, en doodden sommigen van des konings knechten; ook is uw knecht Ura de Hethiet gedood.25 Toen zeide David tot den bode: Dus zult gij tot Joab zeggen: Laat u dit niet kwalijk behagen, want het zwaard verteert nu dezen dan genen: laat slechts niet af van den strijd tegen de stad, opdat gij haar verdelgt; en heb goeden moed.26 En toen Ura's huisvrouw hoorde, dat haar man Ura dood was, droeg zij rouw over haren heer;27 en toen zij uitgetreurd had, zond David heen en liet haar in zijn huis halen, en zij werd zijne vrouw en baarde hem een zoon. Doch die daad, welke David gedaan had, behaagde den Heer kwalijk.