Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

2 Koningen 9

1 Elisa nu, de profeet, riep een van de zonen der profeten en sprak tot hem: Omgord uwe lendenen, en neem deze kruik met olie in uwe hand, en ga heen naar Ramoth in Gilead.2 En als gij daar zult gekomen zijn, zult gij aldaar zien Jehu, den zoon van Josafat, den zoon van Nimsi; en ga binnen, en doe hem opstaan onder zijne broeders, en leid hem in de binnenste kamer,3 en neem de kruik met olie en giet haar op zijn hoofd uit, en zeg: Dus spreekt de Heer: Ik heb u tot koning over Isral gezalfd. Dan zult gij de deur opendoen en vlieden, en niet vertoeven.4 En die jongeling, de knecht van den profeet, ging heen naar Ramoth in Gilead.5 En toen hij daar inkwam, zie, toen zaten de hoofdlieden des heirs bij elkander; en hij sprak: Ik heb u, hoofdman, wat te zeggen. En Jehu zeide: Aan wien van ons allen? En hij sprak: Aan u, hoofdman.6 Toen stond hij op en ging binnen; en hij goot de olie op zijn hoofd, en sprak tot hem: Dus zegt de Heer, Israls God: Ik heb u tot koning gezalfd over het volk des Heren, over Isral.7 En gij zult het huis van Achab uwen heer slaan, opdat Ik het bloed van de profeten, mijne knechten, en het bloed van alle knechten des Heren wreke, hetwelk de hand van Izbel vergoten heeft,8 zodat het gehele huis van Achab omkome; en Ik wil van Achab uitroeien al wat mannelijk is, ook den beslotene en verlatene in Isral,9 en wil het huis van Achab maken als het huis van Jerobeam, den zoon van Nebat, en als het huis van Basa, den zoon van Aha.10 En de honden zullen Izbel eten op den akker van Jizrel, en niemand zal haar begraven. Toen deed hij de deur open en vlood heen.

11 En toen Jehu uitging tot de knechten zijns heren, sprak men tot hem: Is het wl? Waarom is deze razende tot u gekomen? En hij sprak tot hen: Gij kent immers den man wel en wat hij zegt.12 Zij spraken: Dat is niet waar; maar zeg het aan ons. En hij zeide: Z en Z heeft hij tot mij gesproken, zeggende: Dus spreekt de Heer: Ik heb u tot koning over Isral gezalfd.13 Toen haastten zij zich, en een ieder nam zijn kleed en legde het onder hem op de hoge trappen; en zij bliezen met de bazuin en spraken: Jehu is koning geworden.14 Alzo maakte Jehu, de zoon van Josafat, den zoon van Nimsi, een verbond tegen Joram. (Joram nu had voor Ramoth in Gilead gelegen, met geheel Isral, tegen Hazal, den koning van Syri;15 en koning Joram was wedergekomen, opdat hij zich te Jizrel liet genezen van de wonden, welke de Syrirs hem geslagen hadden, toen hij streed tegen Hazal, den koning van Syri.) En Jehu sprak: Is het uw wil, zo zal er niemand uit de stad ontkomen om heen te gaan en het bekend te maken te Jizrel.

16 En hij reed en trok naar Jizrel, want Joram lag aldaar; ook was Ahazia, de koning van Juda, afgetrokken om Joram te bezoeken.17 De wachter nu, die op den toren te Jizrel stond, zag de bende van Jehu komen en sprak: Ik zie ene bende. Toen sprak Joram: Neem een ruiter en zend hun te gemoet, en spreek: Is het vrede?18 En de ruiter reed heen, hem te gemoet, en sprak: Dus zegt de koning: Is het vrede? En Jehu zeide: Wat gaat u de vrede aan? Wend u achter mij. En de wachter verkondigde en sprak: De bode is tot hen gekomen en komt niet weder.19 Toen zond hij een anderen ruiter. Toen die tot hem kwam, sprak hij: Dus spreekt de koning: Is het vrede? En Jehu zeide: Wat gaat u de vrede aan? Wend u achter mij.20 Dit verkondigde de wachter en sprak: Hij is tot hen gekomen en komt niet weder; en het is een jagen als het jagen van Jehu, den zoon van Nimsi, want hij jaagt als een onzinnige.21 Toen zeide Joram: Spant aan! En men spande zijnen wagen aan; en zij trokken uit, Joram, de koning van Isral, en Ahazia, de koning van Juda, elk op zijnen wagen, om Jehu te gemoet te komen; en zij troffen hem aan op den akker van Naboth den Jizreliet.22 En toen Joram Jehu zag, zeide hij: Jehu, is het vrede? Doch hij sprak: Wat vrede! De hoererij en toverij van uwe moeder Izbel wordt altoos groter.23 Toen keerde Joram zijne hand en vlood, en sprak tot Ahazia: Het is verraad, Ahazia!24 En Jehu spande zijnen boog, en schoot Joram tussen de armen, dat de pijl door zijn hart uitging; en hij viel in zijnen wagen.25 En hij sprak tot zijnen hoofdman Bidkar: Neem en werp hem op het stuk akker van Naboth, den Jizreliet; want ik gedenk, hoe gij en ik op een wagen reden achter zijnen vader Achab, toen de Heer deze spreuk tegen hem deed:26 Voorwaar, spreekt de Heer, Ik zal u het bloed van Naboth en zijne zonen, hetwelk Ik gisteren zag, vergelden op dezen akker. Zo neem hem dan op en werp hem op den akker, naar het woord des Heren.27 Toen Ahazia, de koning van Juda, dit zag, vlood hij langs den weg naar het huis des hofs; maar Jehu joeg hem na, en beval ook hem te verslaan op zijnen wagen, aan den opgang naar Gur hij Jibleam; doch hij vlood naar Megiddo en stierf aldaar.28 En zijne knechten lieten hem voeren naar Jeruzalem, en begroeven hem in zijn graf bij zijne vaderen in de stad Davids.29 En Ahazia regeerde over Juda in het elfde jaar van Joram, den zoon van Achab.

30 En toen Jehu te Jizrel kwam, en Izbel dat vernam, blankette zij haar aangezicht en versierde haar hoofd, en zag het venster uit.31 En toen Jehu onder de poort kwam, sprak zij: Is het Zimri welgegaan, die zijnen heer doodsloeg?32 En hij hief zijn aangezicht op naar het venster en sprak: Wie is voor mij, wie? Toen wendden zich twee of drie kamerdienaars tot hem.33 En hij zeide: Werpt haar van boven neder. En zij wierpen haar van boven neder, zodat de wand en de paarden met haar bloed bespat werden; en zij werd vertreden.34 En toen hij binnenkwam en gegeten en gedronken had, sprak hij: Ziet toch naar die vervloekte, en begraaft haar, want zij is ene koningsdochter.35 Toen zij nu heen gingen om haar te begraven, vonden zij niets van haar dan het bekkeneel en de voeten en hare handpalmen.36 En zij kwamen weder en zeiden het aan hem; en hij sprak: Dit is het, wat de Heer gesproken heeft door zijnen knecht Ela, den Tisbiet, zeggende: Op den akker van Jizrel zullen de honden Izbels vlees eten,37 en het dode lichaam van Izbel zal als mest op het veld zijn, in den akker van Jizrel, zodat men niet zeggen kan: Dit is Izbel.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile