the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
2 Koningen 10
1 Achab nu had zeventig zonen te Samari; en Jehu schreef brieven en zond die naar Samari aan de oversten van Jizrel, aan de oudsten en voedsterheren van Achab, die luidden aldus:2 Als deze brief tot u komt, die de zonen van uwen heer bij u hebt, en wagens, paarden, vaste steden en wapenen hebt,3 zo ziet wie de beste en geschikste is onder de zonen uws heren, en zet hem op den troon zijns vaders, en strijdt voor het huis uws heren.4 Maar zij vreesden bovenmate en spraken: Zie, twee koningen hebben voor hem niet kunnen bestaan, hoe zouden wij dan bestaan?5 En die over het huis en over de stad waren, en de oudsten en voedsterheren zonden heen tot Jehu en lieten aan hem zeggen: Wij zijn uwe knechten, wij zullen doen al wat gij ons zegt, wij zullen niemand koning maken: doe wat u behaagt.6 Toen schreef hij den tweeden brief aan hen, die luidde aldus: Zo gij voor mij zijt en naar mijne stem hoort, zo neemt de hoofden van de mannen, de zonen uws heren, en brengt die tot mij, morgen omtrent dezen tijd, te Jizrel. (De zonen des konings nu waren zeventig man, en de grootsten der stad voedden hen op.)7 Toen nu die brief tot hen kwam, namen zij de zonen des konings en versloegen hen, zeventig man; en zij legden hunne hoofden in korven, en zonden ze tot hem naar Jizrel.8 En toen de bode kwam en het hem bekend maakte, en sprak: Zij hebben de hoofden van de zonen des konings gebracht, sprak hij: Legt ze op twee hopen voor de deur aan de poort, tot morgen toe.9 En des morgens, toen hij uitging, trad hij daarheen en sprak tot al het volk: Gijlieden zijt rechtvaardig. Zie, heb ik tegen mijnen heer een verbond gemaakt en hem doodgeslagen, wie heeft dan deze allen verslagen?10 Erkent dan nu, dat geen woord des Heren op de aarde gevallen is, hetwelk de Heer gesproken heeft tegen het huis van Achab, en dat de Heer gedaan heeft wat hij gesproken had door zijnen knecht Ela.11 Alzo sloeg Jehu al de overgeblevenen van Achabs huis te Jizrel, al zijne groten, zijne nabestaanden en zijne priesters, totdat hem niet n overbleef.12 En hij stond op, trok heen en kwam te Samari. Onderweg nu was een herdershuis;13 daar trof Jehu de broeders aan van Ahazia, den koning van Juda, en sprak: Wie zijt gijlieden? En zij zeiden: Wij zijn broeders van Ahazia, en trekken af om de zonen des konings en der koningin te begroeten.14 En hij sprak: Grijpt hen levend. En zij grepen hen levend, en versloegen hen bij den put aan het herdershuis, twee en veertig man, en hij liet niet n van hen overblijven.
15 En toen hij van daar trok, vond hij Jonadab, den zoon van Rechab, die hem ontmoette; en hij groette hem en sprak tot hem: Is uw hart oprecht, gelijk mijn hart met uw hart? En Jonadab zeide: Ja, het is alzo. --Zo geef mij uwe hand. --En hij gaf hem zijne hand; en hij liet hem bij zich op den wagen zitten,16 en zeide: Kom met mij, en zie mijnen ijver voor den Heer. En hij voerde hem met zich op zijnen wagen.17 En toen hij te Samari kwam, versloeg hij alles wat overgebleven was van Achab te Samari, totdat hij hem verdelgd had, naar het woord des Heren, hetwelk hij tot Ela gesproken had.18 En Jehu vergaderde al het volk en liet tot hen zeggen: Achab heeft Bal weinig gediend, Jehu zal hem beter dienen.19 Zo laat nu tot mij roepen alle profeten van Bal, al zijne dienaren en al zijne priesters, dat men niemand misse; want ik heb een groot offer aan Bal te doen: wien men missen zal, die zal niet in leven blijven. Maar Jehu deed dit met list, om de dienaars van Bal om te brengen.20 En Jehu sprak: Heiligt voor Bal het feest. En zij riepen het uit.21 En Jehu zond heen in geheel Isral, en liet al de dienaars van Bal komen, zodat er niemand achterbleef, die niet kwam: en zij kwamen in het huis van Bal, zodat het huis van Bal vol werd aan alle einden.22 Toen sprak hij tot dengene, die over het klederhuis was: Breng voor al de dienaren van Bal klederen. En zij brachten de klederen daaruit.23 En Jehu ging in het huis van Bal met Jonadab, den zoon van Rechab, en hij zeide tot de dienaars van Bal: Onderzoekt en ziet toe, opdat hier niemand van de dienaren des Heren onder u zij, maar Bals dienaren alleen.24 En toen zij daar inkwamen om slachtoffers en brandoffers te offeren, stelde Jehu daarbuiten tachtig man, en sprak: Zo er iemand van die mannen, die ik onder uwe handen geef, ontkomt, zal zijne ziel voor diens ziel zijn.25 Toen hij nu de brandoffers volbracht had, sprak Jehu tot de trawanten en de hoofdlieden: Komt binnen en verslaat hen, laat niemand uitgaan. En zij sloegen hen met de scherpte des zwaards, en de trawanten en de hoofdlieden wierpen hen weg. En zij gingen tot de stad in het huis van Bal,26 en zij brachten de beeldzuilen uit het huis van Bal, naar buiten, en verbrandden ze,27 en zij verbrijzelden het opgerichte beeld van Bal, en braken het huis van Bal af, en maakten er heimelijke gemakken van, tot op dezen dag.28 Alzo verdelgde Jehu Bal uit Isral.
29 Maar van de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Isral deed zondigen, liet Jehu niet af, van de gouden kalveren te Beth-El en te Dan.30 En de Heer sprak tot Jehu: Omdat gij gewillig geweest zijt om te doen hetgeen mij behaagd heeft, en aan het huis van Achab gedaan hebt al wat in mijn hart was, zo zullen uwe zonen op den troon van Isral zitten tot in het vierde geslacht.31 Nochtans beijverde Jehu zich niet om in de wet van den Heer, den God van Isral, te wandelen van ganser harte; want hij liet niet af van de zonden van Jerobeam, die Isral had doen zondigen.32 In die dagen begon de Heer Isral in te korten, want Hazal sloeg hen aan al de grenspalen van Isral;33 van den Jordaan tegen den opgang der zon, en het gehele land Gilead, van de Gadieten, Rubenieten en Manassieten; van Aror af aan de beek Arnon, en Gilead, en Basan.34 Wat er nu meer van Jehu te zeggen is, en al wat hij gedaan heeft, en al zijne macht, zie, dat is geschreven in de kronieken der koningen van Isral.35 En Jehu ontsliep met zijne vaderen, en zij begroeven hem te Samari; en Joahaz zijn zoon werd koning in zijne plaats.36 De tijd nu, dien Jehu over Isral te Samari geregeerd heeft, is acht en twintig jaar.