the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
2 Koningen 7
1 Toen zeide Elisa: Hoort het woord des Heren; dus spreekt de Heer: Morgen omtrent dezen tijd zal een schepel meelbloem een sikkel gelden, en twee schepels gerst een sikkel, in de poort van Samari.2 Doch een hoofdman, op wiens hand de koning leunde, antwoordde den man Gods en sprak: Al maakte de Heer vensters aan den hemel, hoe zou dat kunnen geschieden? Hij sprak: Zie, met uwe ogen zult gij het zien, maar daarvan niet eten.
3 En er waren vier melaatse mannen buiten de poort der stad; en de een zeide tot den ander: Wat zullen wij hier blijven, totdat wij sterven?4 Wanneer wij al dachten in de stad te komen, zo is er duurte in de stad, en wij zouden er toch sterven; en blijven wij hier, zo moeten wij ook sterven: zo laat ons nu heengaan en tot het heir der Syrirs overlopen. Laten zij ons leven, zo leven wij; doden zij ons, dan zijn wij dood.5 En zij maakten zich in de vroegte op om tot het heir der Syrirs te komen; en toen zij Vr aan de plaats des heirs kwamen, zie, toen was er niemand.6 Want de Heer had aan de Syrirs een geluid van paarden, wagens en grote krijgsmacht laten horen, zodat zij onder elkander spraken: zie, de koning van Isral heeft tegen ons gehuurd de koningen der Hethieten en de koningen der Egyptenaren, dat zij over ons zullen komen.7 En zij maakten zich op en vloden in de vroegte, en lieten hunne hutten, paarden en ezels in het leger zoals het stond, en vloden om hun leven te behouden.8 Toen nu de melaatsen aan de plaats des legers kwamen, gingen zij in een der tenten, aten en dronken, en namen zilver, goud, en klederen, en gingen heen en verborgen het, en kwamen weder en gingen in een andere tent, en namen daaruit, en gingen heen en verborgen het.9 Maar de een sprak tot den ander: Laat ons zo niet doen; deze dag is een dag van goede boodschap; zo wij dat verzwijgen, en vertoeven tot den lichten morgen, zal onze misdaad gevonden worden; laat ons nu heengaan, opdat wij komen en het bekendmaken aan het huis des konings.10 En toen zij kwamen, riepen zij de stadswachters toe, en maakten het hun bekend, zeggende: Wij zijn tot het leger der Syrirs gekomen, en zie, daar is niemand, noch eens mensen stem, maar paarden en ezels aangebonden, en de tenten zoals zij staan.11 Toen riep men de wachters, dat zij het daar binnen zouden bekendmaken in het huis des konings.
12 En de koning stond op in den nacht, en sprak tot zijne knechten: Laat mij u zeggen, hoe de Syrirs met ons omgaan: zij weten, dat wij honger lijden, en zijn uit het leger gegaan om zich in het veld te versteken, en zeggen: Als zij uit de stad gaan, willen wij hen levend grijpen, en in de stad komen.13 Toen antwoordde een van zijne knechten en sprak: Men neme de vijf overige paarden, die nog hierbinnen zijn overgebleven, zie, het zal hun gaan zoals de gehele menigte van Isral, die hierbinnen overgebleven of reeds verdelgd is; laat ons die uitzenden en zien.14 Toen namen zij twee span paarden, en de koning zond hen het leger der Syrirs achterna, en zeide: Trekt heen en beziet het.15 En toen zij hen achternatrokken tot aan den Jordaan, zie, toen lag de weg vol klederen en goederen, welke de Syrirs van zich geworpen hadden, toen zij zich haastten. En toen de boden wederkwamen en het aan den koning zeiden,16 ging het volk uit en beroofde de legerplaats der Syrirs; en een schepel meelbloem gold een sikkel, en twee schepels gerst ook een sikkel, naar het woord des Heren.17 De koning nu stelde den hoofdman, op wiens hand hij leunde, in de poort; en het volk vertrad hem in de poort, zodat hij stierf, gelijk de man Gods gesproken had, toen de koning tot hem kwam.18 En het geschiedde, zoals de man Gods tot den koning gezegd had, toen hij sprak: Morgen omtrent dezen tijd zullen twee schepels gerst een sikkel gelden, en een schepel meelbloem een sikkel, in de poort van Samari,19 en toen de hoofdman den man Gods antwoordde en sprak: Zie, al maakte de Heer vensters aan den hemel, hoe zou dat kunnen geschieden? en toen hij sprak: Zie, met uwe ogen zult gij het zien, en daarvan niet eten.20 En het ging hem juist alzo, want het volk vertrad hem in de poort, zodat hij stierf.