the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
2 Koningen 5
1 Naman, de krijgsoverste van den koning van Syri, was een voornaam man bij zijnen heer, en hoog in aanzien; want door hem gaf de Heer heil in Syri, en hij was een heldhaftig man, doch melaats.2 De krijgslieden van Syri nu hadden een strooptocht gemaakt en hadden uit het land van Isral ene jonge dochter weggevoerd, die in den dienst der huisvrouw van Naman was.3 En deze zeide tot hare vrouw: Och, dat mijn heer bij den profeet te Samari ware, die zou hem van zijne melaatschheid herstellen.4 Toen ging hij binnen tot zijnen heer, en zeide het aan hem en sprak: Zo en zo heeft de jonge dochter uit het land van Isral gesproken.5 Toen zeide de koning van Syri: Zo trek heen; ik zal aan den koning van Isral een brief schrijven. En hij trok heen, en nam met zich tien talenten zilver en zes duizend stukken goud en tien feestklederen.6 En hij bracht den brief aan den koning van Isral, die luidde aldus: Als deze brief tot u komt, zie, zo weet, dat ik mijnen knecht Naman tot u gezonden heb, dat gij hem van zijne melaatschheid doet herstellen.7 En toen de koning van Isral dezen brief las, scheurde hij zijne klederen en sprak: Ben ik dan God, dat ik zou kunnen doden en levend maken, dat hij tot mij zendt om den man van zijne melaatschheid te doen herstellen? Merkt en ziet, hoe hij oorzaak tot twist tegen mij zoekt.8 Toen nu Elisa, de man Gods, hoorde, dat de koning van Isral zijne klederen gescheurd had, zond hij tot hem en liet aan hem zeggen: Waarom hebt gij uwe klederen gescheurd? Laat hem tot mij komen, opdat hij bevinde, dat er een profeet in Isral is.
9 Alzo kwam Naman met paarden en wagens, en hield stil voor het huis van Elisa.10 Toen zond Elisa een bode tot hem, en liet aan hem zeggen: Ga heen en was u zevenmaal in den Jordaan, zo zal uw vlees hersteld en rein worden.11 Toen werd Naman toornig en trok weg, en sprak: Ik meende, dat hij tot mij zou uitkomen, en toetreden, en den naam van den Heer, zijnen God, aanroepen, en met zijne handen over de plaats strijken, en de melaatschheid alzo verdrijven.12 Zijn niet de Abana en de Parpar, rivieren van Damaskus, beter dan al de wateren in Isral, om mij daarin te wassen en rein te worden? En hij wendde zich om en trok in toorn weg.13 Toen kwamen zijne knechten tot hem, en spraken tot hem en zeiden: Lieve vader, indien de profeet u iets groots bevolen had, zoudt gij het niet doen? Hoeveel te meer, nu hij tot u zegt: Was u, zo zult gij rein worden.14 Toen klom hij af en dompelde zich zevenmaal in den Jordaan, zoals de man Gods gesproken had; en zijn vlees werd hersteld als het vlees van een jongen knaap, en hij werd rein.
15 En hij keerde weder tot den man Gods met zijn gehele gevolg; en toen hij binnenkwam, trad hij voor hem en sprak: Zie, nu weet ik, dat er geen God is in alle landen behalve in Isral; zo neem nu een zegen aan van uwen knecht.16 Maar hij sprak: Zo waarachtig als de Heer leeft, voor wien ik sta, ik neem het niet. En hij hield bij hem aan, dat hij het nemen zou, maar hij wilde niet.17 Toen sprak Naman: Dat dan aan uwen knecht gegeven worde een last van deze aarde, zoveel als twee muilezels dragen; want uw knecht wil niet meer aan andere goden offeren en brandoffer doen, maar aan den Heer alleen.18 Dat de Heer slechts in deze zaak uwen knecht genadig zij, wanneer ik aanbid in het huis van Rimmon, als mijn heer in het huis van Rimmon gaat om aldaar te aanbidden, en hij op mijne hand leunt.19 En hij sprak tot hem: Trek heen in vrede. En hij trok van hem weg een eind weegs.
20 En Gehazi, de knecht van Elisa, den man Gods, dacht: Zie, mijn heer heeft dezen Syrir Naman verschoond, dat hij van hem niet heeft aangenomen hetgeen hij gebracht heeft: zo waarachtig als de Heer leeft, ik wil hem nalopen en wat van hem nemen.21 Alzo volgde Gehazi Naman achterna; en toen Naman zag, dat hij hem naliep, sprong hij van den wagen, hem te gemoet, en sprak: Is het wl?22 En hij sprak: Ja; maar mijn heer heeft mij gezonden en laat u zeggen: Zie, zo even zijn twee jongelingen van de zonen der profeten tot mij gekomen van het gebergte van Efram: geef hun toch een talent zilver en twee feestklederen.23 En Naman zeide: Eilieve, neem twee talenten. En hij hield bij hem aan, en bond twee talenten zilver in twee buidels, en twee feestklederen, en gaf ze aan twee zijner knechten, die droegen ze voor hem uit.24 En toen hij bij den heuvel kwam, nam hij ze van hunne handen en legde ze weg in het huis, en liet de mannen gaan.25 En toen zij weg waren, trad hij voor zijnen heer; en Elisa sprak tot hem: Van waar, Gehazi? En hij zeide: Uw knecht is noch herwaarts noch derwaarts gegaan.26 Maar hij sprak tot hem: Ging mijn hart niet mede, toen die man omkeerde van zijnen wagen u te gemoet? Was dit de tijd om zilver of klederen te nemen, of olijftuinen, wijnbergen, schapen, runderen, knechten of dienstmaagden?27 Daarom zal Namans melaatschheid u aankleven, en uwen zade, eeuwiglijk. Toen ging hij van hem uit, melaats als sneeuw.