the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
2 Koningen 18
1 In het derde jaar van Hosa, den zoon van Ela, den koning van Isral, werd Hizka koning, de zoon van Achaz, den koning van Juda.2 Hij was vijf en twintig jaar oud, toen hij koning werd, en regeerde negen en twintig jaar te Jeruzalem; en zijne moeder heette Abi, de dochter van Zacharia.3 En hij deed hetgeen den Heer behaagde, gelijk zijn vader David:4 hij deed de hoogten weg, en verbrak de beeldzuilen, en roeide het Ascherabeeld uit, en verbrijzelde de koperen slang, die Mozes gemaakt had; want tot dien tijd toe hadden de kinderen Israls haar reukoffer gebracht; en men noemde haar Nehustan.5 Hij vertrouwde op den Heer, den God van Isral, zodat na hem zijnsgelijke niet was onder al de koningen van Juda, noch Vr hem geweest was.6 Want hij hing den Heer aan, en week niet van Hem af, en onderhield zijne geboden, die de Heer aan Mozes geboden had.7 En de Heer was met hem; en waar hij uittrok, handelde hij voorzichtig; ook onttrok hij zich aan den koning van Assyri, en was hem niet onderdanig.8 Ook sloeg hij de Filistijnen tot Gaza toe, en hare grenspalen van de sterkte af tot de vaste steden toe.
9 In het vierde jaar nu van Hizka, den koning van Juda,( dit was het zevende jaar van Hosa, den zoon van Ela, den koning van Isral,) trok Salmanser, de koning van Assyri, tegen Samari op en belegerde het.10 En hij nam het in na drie jaren, in het zesde jaar van Hizka, dat is in het negende jaar van Hosa, den koning van Isral; toen werd Samari ingenomen.11 En de koning van Assyri voerde Isral weg naar Assyri, en plaatste hen te Halah en Habor, aan de rivier Gozan, en in de steden van Medi;12 omdat zij niet gehoorzaamd hadden aan de stem van den Heer hunnen God, en zijn verbond overtreden hadden en al wat Mozes, de knecht des Heren, geboden had; zij hadden er niet naar gehoord noch het gedaan.13 En in het veertiende jaar van koning Hizka trok Sanherib, de koning van Assyri tegen alle vaste steden van Juda op en nam ze in.14 Toen zond Hizka, de koning van Juda, tot den koning van Assyri naar Lachis, en liet aan hem zeggen: Ik heb gezondigd, trek van mij af; wat gij mij oplegt, wil ik dragen. Toen legde de koning van Assyri Hizka, den koning van Juda, driehonderd talenten zilver en dertig talenten goud op.15 Alzo gaf Hizka al het zilver, dat in het huis des Heren en in de schatten van des konings huis gevonden werd.16 Te dier tijd brak Hizka, de koning van Juda, de deuren aan den tempel des Heren en de posten, die hij zelf had laten overtrekken, af, en gaf ze den koning van Assyri.
17 Evenwel zond de koning van Assyri Tartan en Rabsaris en Rabsak uit Lachis tot koning Hizka, met een grote macht naar Jeruzalem; en zij trokken op, en toen zij er kwamen, bleven zij staan bij de waterleiding van den bovensten vijver, die aan den straatweg op den akker des vollers is,18 en zij riepen om den koning. Toen kwamen tot hen uit Eljakim, de zoon van Hilka, de hofmeester, en Sebna, de schrijver, en Joah, de zoon van Asaf, de kanselier.19 En Rabsak sprak tot hen: Zegt toch aan Hizka: Dus spreekt de grote koning, de koning van Assyri: Wat is dat voor een steun, op welken gij u verlaat?20 Meent gij, dat er nog raad en macht is om te strijden? Waarop verlaat gij u dan nu, dat gij van mij afvallig geworden zijt?21 Zie, verlaat gij u op dezen gebroken rietstaf, op Egypte, die, als iemand daarop leunt, hem in de hand ingaat en ze doorboort? Alzo is Farao, de koning van Egypte, voor allen, die zich op hem verlaten.22 Of zo gij tot mij zeggen wilt: Wij verlaten ons op den Heer, onzen God: --is Hij het dan niet, wiens hoogten en altaren Hizka heeft weggedaan, en gezegd tot Juda en Jeruzalem: Voor dit altaar, dat te Jeruzalem is, zult gij aanbidden?23 Nu, wed met mijnen heer, den koning van Assyri: ik zal u tweeduizend paarden geven, indien gij vermoogt ruiters daarop te geven.24 Hoe zoudt gij dan bestaan tegen een enkel hoofdman uit de geringsten van mijns heren onderdanen? Doch gij verlaat u op Egypte om de wagens en de ruiters.25 En meent gij, dat ik zonder den Heer ben opgetrokken om deze stad te verderven? De Heer heeft tot mij gezegd: Trek op tegen dit land en verdelg het.26 Toen spraken Eljakim, de zoon van Hilka, en Sebna, en Joah tot Rabsak: Spreek met uwe knechten in het Syrisch, want wij verstaan het; en spreek niet met ons in het Joods voor de oren van het volk, dat op den muur is.27 Doch Rabsak zeide tot hen: Heeft mijn heer mij dan tot uwen heer of tot u gezonden om deze woorden te spreken, of veeleer tot de mannen, die daar op den muur zitten, dat zij met u hun eigen drek eten en hun water drinken?28 Alzo stond Rabsak en riep met een luide stem in het Joods, en zeide en sprak: Hoort het woord des groten konings, des konings van Assyri.29 Dus zegt de koning: Laat Hizka u niet misleiden, want hij kan u niet redden uit mijne hand.30 En laat Hizka u niet doen vertrouwen op den Heer, zeggende: De Heer zal ons redden, en deze stad zal niet in de handen des konings van Assyri gegeven worden.31 Hoort niet naar Hizka, want dus spreekt de koning van Assyri: Neemt mijne genade aan en komt tot mij uit, zo zal iedereen van zijn wijnstok en van zijn vijgeboom eten, en uit zijne bron drinken;32 totdat ik kom en u haal naar een land, dat aan uw land gelijk is, waar koren, most, brood, wijnbergen, olijftuinen, olie, en honig is; zo zult gij in het leven blijven en niet sterven. Hoort niet naar Hizka, want hij verleidt u, zeggende: De Heer zal ons redden.33 Hebben dan de goden der volken ieder zijn land kunnen redden uit de hand des konings van Assyri?34 Waar zijn de goden van Hamath en Arpad? Waar zijn de goden van Sefarvam, Hena en Ivva? Hebben zij ook Samari gered uit mijne hand?35 Waar is een god onder alle goden der landen, die zijn land uit mijne hand gered heeft, dat de Heer Jeruzalem uit mijne hand zou redden?36 Maar het volk zweeg stil en antwoordde hem niets; want de koning had geboden en gezegd: Antwoord hem niets.37 Toen kwamen Eljakim, de zoon van Hilka, de hofmeester, en Sebna, de schrijver, en Joab, de zoon van Asaf, de kanselier, tot Hizka met gescheurde klederen, en gaven hem de woorden van Rabsak te kennen.