the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
2 Koningen 19
1 Toen koning Hizka dit hoorde, scheurde hij zijne klederen en bedekte zich met een zak, en ging in het huis des Heren.2 En hij zond Eljakim, den hofmeester, en Sebna, den schrijver, benevens de oudsten der priesters, met zakken bedekt, tot den profeet Jesaja, den zoon van Amoz;3 en zij spraken tot hem: Dus zegt Hizka: Dit is een dag van nood, van scheldwoorden en van lastering; want de kinderen zijn tot aan de geboorte gekomen, en geen kracht is er om te baren.4 Misschien zal de Heer, uw God, horen al de woorden van Rabsak, dien zijn heer, de koning van Assyri, gezonden heeft om den levenden God te honen en te schelden met woorden, die de Heer, uw God, gehoord heeft: zo hef uw gebed op voor de overgeblevenen, die nog gevonden worden.5 En toen de knechten van koning Hizka tot Jesaja kwamen,6 sprak Jesaja tot hen: Zegt aldus tot uwen heer: Z spreekt de Heer: Vrees niet voor de woorden, die gij gehoord hebt, waarmede de dienaars van den koning van Assyri Mij gelasterd hebben.7 Zie, Ik zal hem een geest geven, dat, wanneer hij een gerucht horen zal, hij weder zal keren naar zijn land: en Ik zal hem door het zwaard vellen in zijn land.
8 En toen Rabsak wederkwam, vond hij den koning van Assyri strijdende tegen Libna; want hij had gehoord, dat hij van Lachis vertrokken was.9 En toen hij van Tirhaka, den koning der Moren, hoorde zeggen: Zie, hij is uitgetrokken om met u te strijden, keerde hij om en zond boden tot Hizka, en liet aan hem zeggen:10 Zegt aldus tot Hizka, den koning van Juda: Dat uw God u niet misleide, op wien gij u verlaat, zeggende: Jeruzalem zal in de hand des konings van Assyri niet overgeleverd worden.11 Zie, gij hebt gehoord wat de koningen van Assyri gedaan hebben aan alle landen, hoe zij die verbannen hebben; en zoudt gij dan gered worden?12 Hebben ook de goden der volken diegenen gered, die mijne vaders verdorven hebben: Gozan, Haran, Rezef, en de kinderen van Eden, die te Telasser woonden?13 Waar is de koning van Hamath, de koning van Arpad, en de koning der stad Sefarvam, van Hena en Ivva?14 En toen Hizka de brieven uit de hand der boden ontvangen en ze gelezen had, ging hij op in het huis des Heren, en spreidde ze uit voor den Heer.15 En hij bad voor het aangezicht des Heren, zeggende: Heer, Israls God, Gij die boven de cherubs zit, Gij zijt alln God over alle koninkrijken op de aarde, Gij hebt den hemel en de aarde gemaakt.16 Heer, neig uwe oren en hoor, doe uwe ogen open en zie, en hoor de woorden van Sanherib, die dezen gezonden heeft om den levenden God te honen.17 Ja waarlijk, Heer, de koningen van Assyri hebben die volken en hun land met het zwaard verwoest,18 en hebben hunne goden in het vuur geworpen; want het waren geen goden, maar het werk van mensenhanden, hout en steen; daarom hebben zij ze vernield.19 En nu, Heer onze God, help ons uit zijne hand, opdat alle koninkrijken der aarde gewaar worden, dat Gij, Heer, alln God zijt.
20 Toen zond Jesaja, de zoon van Amoz, tot Hizka, en liet aan hem zeggen: Dus spreekt de Heer, de God van Isral: Hetgeen gij tot Mij gebeden hebt vanwege Sanherib, den koning van Assyri, dat heb Ik gehoord.21 Dit is het wat de Heer tegen hem gesproken heeft: De jonkvrouw, de dochter Sions, veracht u en bespot u, de dochter Jeruzalems schudt het hoofd achter u.22 Wien hebt gij gehoond en gelasterd, en tegen wien hebt gij uwe stem verheven? Gij hebt uwe ogen verheven tegen den Heilige in Isral.23 Gij hebt den Heer door uwe boden gehoond, en gezegd: Ik ben door de menigte mijner wagens op de hoogte der bergen geklommen, op de zijden van den Libanon; ik heb zijne hoge cederen en uitgelezen dennen afgehouwen, en ben gekomen aan zijn uiterste verblijf, aan het woud van zijn boomgaard.24 Ik heb gegraven en de vreemde wateren uitgedronken, en heb met mijne voetzolen de stromen van Egypte verdroogd.25 Hebt gij niet gehoord, dat Ik zulks lang te voren gedaan en van het begin af bereid heb? Maar nu heb Ik het doen komen, dat vaste steden zouden vallen tot een woesten steenhoop,26 en die daarin wonen mat worden en vrezen en zich schamen moeten, en worden als het gras op het veld, en als het groene kruid tot hooi op de daken, hetwelk verdort, eer het rijp wordt.27 Ik weet uw zitten, uw uit gaan en ingaan, en dat gij woedt tegen Mij.28 Dewijl gij dan tegen Mij woedt, en uw hoogmoed Mij ter ore gekomen is, zo zal Ik u een ring door den neus wringen, en een gebit in uwen mond, en zal u dien weg weder heenvoeren, langs welken gij gekomen zijt.29 En dit zal u tot een teken zijn: Eet in dit jaar wat vanzelf uitspruit; in het tweede jaar, wat daarvan weder uitspruit; zaait en maait in het derde jaar, en plant wijnbergen en eet hunne vruchten.30 En de dochter van Juda, die gered en overgebleven is, zal voortaan nederwaarts wortels schieten en opwaarts vruchten dragen.31 Want van Jeruzalem zullen uitgaan de overgeblevenen, en de geredden van den berg Sion; de ijver van den Heer Zebath zal dit doen.32 Daarom spreekt de Heer aangaande den koning van Assyri aldus: Hij zal in deze stad niet komen, en geen pijl daarin schieten, en geen schild zal Daarvr komen, en hij zal er geen wal tegen opwerpen;33 maar hij zal den weg weder terugkeren langs welken hij gekomen is; en zal in deze stad niet komen: de Heer zegt het.34 En Ik zal deze stad beschermen, dat Ik haar helpe, om mijnentwil en om mijns knechts Davids wil.
35 En in dienzelfden nacht ging de Engel des Heren uit en sloeg in het leger van Assyri honderd vijf en tachtig duizend man; en toen zij des morgens vroeg opstonden, zie, toen lag het overal vol dode lichamen.36 Alzo brak Sanherib, de koning van Assyri, op en trok weg en keerde terug, en bleef te Ninev.37 En toen hij aanbad in het huis van Nisroch, zijnen God, sloegen zijne zonen Adrammlech en Sarzer hem met het zwaard; en zij ontvloden in het land Ararat, en zijn zoon Esar-Haddon werd koning in zijne plaats.