the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
2 Korinthiërs 11
1 Och dat gij mij een weinig dwaas heid ten goede hieldt! Doch gij houdt het mij ten goede.2 Want ik ben ijverzuchtig op u met een goddelijken naijver; want ik heb u ondertrouwd aan nen man, opdat ik u als ene reine maagd mocht voorstellen, namelijk aan Christus.3 Maar ik vrees, dat, gelijk de slang Eva door hare arglistigheid verleid heeft, misschien ook uwe zinnen alzo afgetrokken worden van de eenvoudigheid in Christus.4 Want indien degene, die tot u komt, een anderen Jezus predikte, dien wij niet gepredikt hebben, of indien gij een anderen geest ontvingt, dien gij niet ontvangen hebt, of een ander Evangelie hetwelk gij niet aangenomen hebt, zo zoudt gij het wel verdragen.
5 Want ik meen, dat ik niets minder ben dan de uitnemendste apostelen.6 En hoewel ik onervaren ben in het spreken, ben ik het nochtans niet in de kennis; doch ik ben alleszins bij u welbekend.7 Of heb ik gezondigd, dat ik mijzelven vernederd heb, opdat gij zoudt verhoogd worden, daar ik u het Evangelie Gods om niet verkondigd heb?8 Andere gemeenten heb ik beroofd, en bezoldiging van haar genomen, opdat ik u prediken zou; en toen ik bij u tegenwoordig was en gebrek had, was ik niemand tot last;9 want de broeders, die uit Macedoni kwamen, vervulden mijn gebrek; en ik heb mijzelven in alles er voor gewacht u te belasten, en zal er mij ook nog voor wachten.10 Zo gewis als de waarheid van Christus in mij is, zal mij deze roem in de landen van Achaje niet benomen worden.11 Waarom dat? Is het, omdat ik u niet liefheb? God weet het.12 Maar hetgeen ik doe, zal ik nog verder doen, opdat ik de gelegenheid afsnijde dengenen, die gelegenheid zoeken om zich te mogen beroemen, dat zij zijn als wij.13 Want de zodanigen zijn valse apostelen, bedrieglijke arbeiders, die het voorkomen aannemen van apostelen van Christus.14 En dit is ook geen wonder; want de satan zelf doet zich voor als een Engel des lichts.15 Daarom is het niets groots, dat ook zijne dienaars zich voordoen als predikers der gerechtigheid, wier einde zal zijn naar hunne werken.
16 Ik zeg nog eens, dat niemand mene, dat ik dwaas ben; doch zo niet, neemt mij dan als een dwaas, opdat ik mij ook een weinig beroeme.17 Wat ik nu spreek, dat spreek ik niet als in den Heer, maar als in dwaasheid, daar wij tot het roemen gekomen zijn.18 Dewijl er velen zich beroemen naar het vlees, zo zal ik mij ook beroemen.19 Want gij verdraagt gaarne de dwazen, dewijl gij verstandig zijt;20 gij verdraagt het, zo iemand u tot dienstbaarheid brengt, zo iemand u opeet, zo iemand u vangt, zo iemand u trotseert, zo iemand u in het aangezicht slaat.21 Ter oneer zeg ik het, dat wij zwak waren geworden; maar waar iemand stout op is--ik spreek in dwaasheid--, daar ben ik ook stout op.
22 Zijn zij Hebren? Ik ook. Zijn zij Isralieten? Ik ook. Zijn zij Abrahams zaad? Ik ook.23 Zijn zij dienaars van Christus? --Ik spreek dwaas--ik nog meer, ik heb meer gearbeid, ik heb meer slagen geleden, ik ben meermalen gevangen, dikwijls in doodsnoden geweest;24 van de Joden heb ik vijfmaal ontvangen veertig slagen min n;25 ik ben driemaal gegeeseld, nmaal gestenigd, driemaal heb ik schipbreuk geleden, een dag en nacht heb ik doorgebracht op de diepte der zee;26 ik heb dikwijls gereisd, ik ben in gevaar geweest te water, in gevaar onder de rovers, in gevaar onder mijn volk, in gevaar onder de heidenen, in gevaar in de steden, in gevaar in de woestijnen, in gevaar op de zee, in gevaar onder de valse broeders;27 in moeite en arbeid, in veel waken, in honger en dorst, in veel vasten, in koude en naaktheid.28 Behalve hetgeen ik buitendien reeds heb, heb ik nog mijn dagelijksen toeloop, en de zorg voor alle gemeenten.29 Wie is er zwak, met wien ik niet mede zwak ben? Wie wordt gergerd, dat ik niet brande?30 Indien ik mij beroemen moet, zo zal ik mij op mijne zwakheid beroemen.31 De God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, die geloofd zij in eeuwigheid, weet dat ik niet lieg.32 Te Damaskus liet de landvoogd van den koning Aretas de stad der Damasceners bewaken en wilde mij grijpen;33 en ik werd in een mand uit het venster door den muur nedergelaten, en ontkwam uit zijne handen.