the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
2 Kronieken 9
1 En toen de koningin van Rijk-Arabi het gerucht van Salomo hoorde, kwam zij te Jeruzalem met een zeer groot gevolg, met kamelen, die specerijen en goud in menigte en edelgesteenten droegen, om Salomo met raadselspreuken te beproeven; en toen zij tot Salomo kwam, sprak zij tot hem al wat zij in haar hart had voorgenomen.2 En de koning verklaarde haar al wat zij vroeg, en voor Salomo was niets verborgen, dat hij haar niet verklaarde.3 En toen de koningin van Rijk-Arabi de wijsheid van Salomo zag, en het huis, dat hij gebouwd had,4 en de spijs voor zijne tafel, en de woningen voor zijne knechten, en de ambten zijner dienaren en hunne klederen, en zijne schenkers met hunne klederen, en zijne zaal, door welke men opging in het huis des Heren, kon zij zich niet langer inhouden,5 maar zij sprak tot den koning: Het is waarheid geweest, wat ik in mijn land gehoord heb van uw doen en van uwe wijsheid;6 en ik heb hunne woorden niet willen geloven, totdat ik gekomen ben en het met mijne ogen gezien heb: en zie, de helft is mij niet gezegd van uwe grote wijsheid, gij overtreft het gerucht, dat ik gehoord heb.7 Zalig zijn uwe mannen, en zalig zijn deze uwe knechten, die altijd voor u staan en uwe wijsheid horen.8 De Heer, uw God, zij geloofd, die een welgevallen aan u heeft, dat Hij u op zijnen troon gezet heeft als koning voor den Heer, uwen God; omdat uw God Isral bemint om het eeuwiglijk te bevestigen, daarom heeft Hij u over hen tot koning gesteld om recht en gerechtigheid te handhaven.9 En zij gaf den koning honderd en twintig talenten goud, en zeer veel specerijen en edelgesteenten; er waren nog zulke specerijen niet geweest als die de koningin van Rijk-Arabi aan koning Salomo gaf.10 En ook Hirams knechten en de knechten van Salomo, die goud uit Ofir brachten, voerden sandelhout en edelgesteenten aan;11 en Salomo liet van dat sandelhout trappen maken in het huis des Heren en in het huis des konings, en harpen en fluiten voor de zangers; zodanig hout was er te voren in het land van Juda nooit gezien.12 En koning Salomo gaf aan de koningin van Rijk-Arabi al wat zij begeerde en bad, behalve hetgeen zij aan den koning gebracht had; en zij keerde terug en trok weder naar haar land met hare knechten.
13 Het goud nu, dat ieder jaar Salomo's inkomst was, bedroeg zeshonderd zes en zestig talenten;14 behalve hetgeen de kramers en kooplieden brachten; ook al de koningen van Arabi en de vorsten in de landen brachten goud en zilver aan Salomo.15 Daarvan maakte koning Salomo tweehonderd schilden van het beste goud, zodat er zeshonderd stukken goud aan elk schild gingen;16 en driehonderd rondassen van het beste goud, zodat er driehonderd stukken goud aan elke rondas gingen; en de koning stelde ze in het huis van het woud van den Libanon.17 En de koning maakte een groten ivoren troon, en overtrok dien met zuiver goud.18 En die troon had zes trappen en ene gouden voetbank, aan den troon vast zijnde, en hij had twee leuningen aan beide zijden om de zitplaats, en twee leeuwen stonden terzijde van die leuningen;19 en twaalf leeuwen stonden op de zes trappen aan beide zijden: iets dergelijks was er nooit gemaakt in enig koninkrijk.20 En alle drinkvaten van koning Salomo waren van goud, en alle vaten in het huis van het woud van den Libanon waren zuiver goud: het zilver werd ten tijde van Salomo niet geacht.21 Want de schepen des konings voeren op de zee met de knechten van Hiram, en kwamen in drie jaren nmaal, en brachten goud, zilver, ivoor, apen en pauwen.22 Alzo werd koning Salomo groter dan alle koningen der aarde in rijkdom en wijsheid;23 en al de koningen der aarde zochten het aangezicht van Salomo om zijne wijsheid te horen, die God in zijn hart gegeven had;24 en zij brachten hem elk zijn geschenk, zilveren en gouden vaten, klederen, harnassen, specerijen, paarden, en muilezels, van jaar tot jaar.25 En Salomo had vier duizend wagenpaarden en twaalf duizend ruiters; en men legde ze in de wagensteden, en bij den koning te Jeruzalem.26 En hij was heer over alle koningen van de grote rivier af tot aan het land der Filistijnen, en tot aan den grenspaal van Egypte.27 En de koning maakte, dat het zilver te Jeruzalem zoveel was als de stenen, en de cederen zoveel als de wilde vijgebomen in de valleien.28 En men bracht hem paarden uit Egypte en uit alle landen.29 Wat er nu meer van Salomo te zeggen is, beide het vroegere en het latere, zie, dat is geschreven in de kroniek van den profeet Nathan, en in de profetin van Aha, den Siloniet, en in de gezichten van Jedi, den ziener, tegen Jerobeam, den zoon van Nebat.30 En Salomo regeerde te Jeruzalem over geheel Isral veertig jaar.31 En Salomo ontsliep met zijne vaderen, en men begroef hem in de stad van zijnen vader David, en Rehabeam zijn zoon werd koning in zijne plaats.