the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
2 Kronieken 35
1 En Josia hield den Heer het Paaschfeest te Jeruzalem; en hij slachtte het Pascha op den veertienden dag der eerste maand.2 En hij stelde de priesters op hunne posten, en sterkte hen tot hun ambt in het huis des Heren.3 En hij sprak tot de Levieten, die geheel Isral leerden en den Heer geheiligd waren: Zet de heilige ark in het huis, hetwelk Salomo, de zoon van David, den koning van Isral, gebouwd heeft; gij zult ze niet meer op de schouders dragen: zo dient nu den Heer, uwen God, en zijn volk Isral,4 en maakt u gereed, naar uwe familin en uwe afdelingen, gelijk zij beschreven zijn door David, den koning van Isral, en door zijnen zoon Salomo;5 en staat in het heiligdom, naar de afdelingen der familin onder uwe broeders, uit het volk geboren, ook de afdelingen der familin onder de Levieten;6 en slacht het Pascha, en heiligt u en bereidt het voor uwe broeders, opdat zij doen naar het woord des Heren door Mozes.7 En Josa gaf tot een hefoffer voor de kinderen des volks lammeren en jonge geiten, alles voor het Pascha, voor allen die aanwezig waren, ten getale van dertig duizend, en drie duizend runderen; en dat altemaal van de have des konings.8 En zijne vorsten gaven tot een hefoffer vrijwillig voor het volk, en voor de priesters en Levieten: namelijk Hilka, Zecharja en Jehl, vorsten in het huis Gods onder de priesters, voor het Pascha twee duizend en zes honderd lammeren en geiten, en driehonderd runderen;9 en Konanja, Semaja, Nethanil, en zijne broeders Hasabja, Jel en Jozabad, oversten der Levieten, gaven tot een hefoffer aan de Levieten, voor het Pascha, vijf duizend lammeren en geiten, en vijf honderd runderen.10 Alzo werd de dienst beschikt; en de priesters stonden op hunne plaats en de Levieten naar hunne afdelingen, volgens het gebod des konings.11 En zij slachtten het Pascha, en de priesters namen het bloed van hunne handen, en sprengden het, en de Levieten trokken de huiden af.12 En zij namen de brandoffers er af, opdat zij ze, naar de verdeling der familin, aan de kinderen des volks gaven, om den Heer te offeren, gelijk geschreven staat in het boek van Mozes; zo deden zij ook met de runderen.13 En zij braadden het Pascha aan het vuur, zoals het behoort; maar hetgeen geheiligd was kookten zij in potten, ketels en pannen; en zij bereidden het haastig voor de kinderen des volks.14 En daarna bereidden zij ook voor zich zelven en voor de priesters; want de priesters, de zonen van Aron, arbeidden aan het brandoffer en het vet tot in den nacht; daarom moesten de Levieten voor zich zelven en voor de priesters, de zonen van Aron, bereiden.15 En de zangers, de zonen van Asaf, stonden op hunne plaats, naar het gebod van David en van Asaf en Heman en Jeduthun, den ziener des konings, en de deurwachters aan al de poorten; en zij weken niet van hunnen post, want de Levieten, hunne broeders, bereidden voor hen.16 Alzo werd de gehele dienst des Heren op dien dag beschikt, dat men het Paschfeest hield en brandoffers offerde op het altaar des Heren, naar het gebod van koning Josa.17 Aldus hielden de kinderen Israls, die tegenwoordig waren, het Pascha op dien tijd, en het feest der ongezuurde broden, zeven dagen.18 En er was geen Pascha gehouden in Isral gelijk dit, sedert den tijd van den profeet Samul; en geen koning van Isral had een Pascha gehouden gelijk Josa het hield, en de priesters, de Levieten, geheel Juda en wat van Isral tegenwoordig was, en de inwoners van Jeruzalem.19 In het achttiende jaar der regering van Josa werd dit Paaschfeest gehouden.
20 Hierna, toen Josa het huis toebereid had, trok Necho, de koning van Egypte, op om te strijden tegen Karkemis aan den Frath; en Josa trok hem te gemoet.21 Maar hij zond boden tot hem en liet hem zeggen: Wat heb ik met u te doen, gij koning Juda? Ik kom nu niet tegen u, maar tegen een huis, dat tegen mij krijg voert, en God heeft gezegd, dat ik mij moest haasten: laat af van God die met mij is, opdat Hij u niet verderve.22 Doch Josa keerde zijn aangezicht niet van hem, maar stelde zich om tegen hem te strijden, en hoorde niet naar de woorden van Necho uit den mond Gods; en hij kwam om tegen hem te strijden op het vlakke veld bij Megiddo.23 En de schutters schoten op koning Josa; en de koning zeide tot zijne knechten: Voert mij weg, want ik ben zwaar gewond.24 En zijne knechten namen hem van den wagen, en voerden hem op zijnen tweeden wagen, en brachten hem naar Jeruzalem, en hij stierf en werd begraven in de graven zijner vaderen; en geheel Jeruzalem droeg rouw over Josa.25 En Jeremia maakte een klaaglied op Josa; en alle zangers en zangeressen spraken in hunne klaagliederen over Josa, tot op dezen dag, en zij maakten dit tot ene inzetting in Isral; en zie, het is geschreven in de klaagliederen.26 Wat er nu meer van Josa te zeggen is, en zijne barmhartigheid, naar hetgeen geschreven is in de wet des Heren, en zijne geschiedenissen,27 zo de vroegere als de latere, zie, dat is geschreven in het boek der koningen van Isral en Juda.