the Fourth Week of Advent
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
2 Kronieken 36
1 En het volk des lands nam Joahaz, den zoon van Josa, en zij maakten hem koning in zijns vaders plaats te Jeruzalem.2 Drie en twintig jaar was Joahaz oud, toen hij koning werd, en hij regeerde drie maanden te Jeruzalem.3 Want de koning van Egypte zette hem af te Jeruzalem, en legde het land ene boete op van honderd talenten zilver en n talent goud.4 En de koning van Egypte maakte Eljakim, zijnen broeder, koning over Juda en Jeruzalem, en veranderde zijnen naam in Jojakim; en Necho nam zijnen broeder Joahaz en voerde hem naar Egypte.5 Vijf en twintig jaar was Jojakim oud, toen hij koning werd, en hij regeerde elf jaar te Jeruzalem, en deed hetgeen den Heer zijnen God mishaagde.6 En Nebukadnezar, de koning van Babel, trok tegen hem op, en bond hem met ketenen om hem naar Babel te voeren.7 Ook bracht Nebukadnezar sommige vaten van het huis des Heren naar Babel, en stelde ze in zijnen tempel te Babel.8 Wat er nu meer van Jojakim te zeggen is, en zijne gruwelen, die hij deed, en wat er aan hem strafbaars gevonden werd, zie, dat is geschreven in het boek der koningen van Isral en Juda; en zijn zoon Jojachin werd koning in zijne plaats.9 Acht jaar was Jojachin oud, toen hij koning werd, en hij regeerde drie maanden en tien dagen te Jeruzalem; en hij deed hetgeen den Heer mishaagde.10 En toen het jaar om was, zond Nebukadnezar en liet hem naar Babel halen, met de kostelijke vaten van het huis des Heren; en hij maakte Zedeka, zijnen broeder, koning over Juda en Jeruzalem.
11 Een en twintig jaar was Zedeka oud, toen hij koning werd, en hij regeerde elf jaar te Jeruzalem.12 En hij deed hetgeen den Heer zijnen God mishaagde, en verootmoedigde zich niet voor den profeet Jeremia, die uit den mond des Heren sprak.13 Daarenboven werd hij afvallig van Nebukadnezar, den koning van Babel, die een eed bij God van hem genomen had; en hij werd hardnekkig en verstokte zijn hart, dat hij zich niet bekeerde tot den Heer, den God van Isral.14 Ook al de oversten der priesters en het volk zondigden veel, naar allerlei gruwelen der volken, en zij verontreinigden het huis des Heren, hetwelk Hij geheiligd had te Jeruzalem.15 En de Heer, de God hunner vaderen, zond ijverig tot hen door zijne boden, want Hij verschoonde zijn volk en zijne woning;16 maar zij bespotten de boden Gods, en verachtten zijne woorden, en lachten om zijne profeten, totdat de toorn des Heren over zijn volk wies, zodat er geen genezen meer aan was.17 Want Hij bracht over hen den koning der Chalden, en liet hunne jonge manschappen doden met het zwaard in het huis huns heiligdoms, en verschoonde noch jongelingen noch maagden, noch ouden noch grijsaards; Hij gaf ze allen in zijne hand.18 En alle vaten van het huis Gods, grote en kleine, de schatten van het huis des Heren, en de schatten van den koning en zijne vorsten, alles liet hij naar Babel voeren.19 En zij verbrandden het huis Gods, en braken de muren te Jeruzalem af, en al hare paleizen verbrandden zij met vuur, zodat al hare kostelijke goederen verdorven werden.20 En hij voerde gevankelijk naar Babel wat overgebleven was van het zwaard; en zij werden zijne en zijner zonen knechten, tot aan de heerschappij van het Perzische rijk,21 opdat vervuld werd het woord des Heren door den mond van Jeremia, totdat het land zijne sabbatten genoeg gevierd had; want gedurende den gehelen tijd der verwoesting had het sabbat, totdat de zeventig jaren vervuld waren.
22 En in het eerste jaar van Kores, den koning van Perzi, opdat vervuld werd het woord des Heren door den mond van Jeremia gesproken, verwekte de Heer den geest van Kores, den koning van Perzi, dat hij liet uitroepen door zijn gehele koninkrijk, ook in geschrifte, zeggende:23 Dus spreekt Kores, de koning van Perzi: De Heer, de God des hemels, heeft mij al de koninkrijken der landen gegeven, en Hij heeft mij bevolen hem een huis te bouwen te Jeruzalem in Juda; wie nu onder ulieden van zijn volk is, met dien zij de Heer, zijn God, en hij trekke op.