the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
2 Kronieken 25
1 Amazia was vijf en twintig jaar oud, toen hij koning werd, en hij regeerde negen en twintig jaar te Jeruzalem; en zijne moeder was genaamd Joaddan van Jeruzalem.2 En hij deed hetgeen den Heer behaagde, doch niet van ganser harte.3 Toen nu zijn koninkrijk machtig werd, doodde hij zijne knechten, die zijnen vader den koning verslagen hadden;4 doch hunne zonen doodde hij niet; want aldus staat geschreven in de wet in het boek van Mozes, waar de Heer gebiedt, zeggende: De vaders zullen niet sterven voor de kinderen, noch de kinderen voor de vaders, maar ieder zal om zijne eigene zonde sterven.5 En Amazia bracht Juda bijeen, en stelde hen naar familin, bij oversten over duizend en over honderd ingedeeld, geheel Juda en Benjamin; en telde hen van twintig jaar af en daarboven, en bevond hen te zijn driehonderd duizend uitgelezenen, die in het heir trekken en spiesen en schilden voeren konden.6 Daarbij huurde hij uit Isral honderd duizend dappere krijgslieden voor honderd talenten zilver.7 Toen kwam er een man Gods tot hem, zeggende: 0 koning, laat Israls heir niet met u komen; want de Heer is niet met Isral, noch met al de kinderen van Efram;8 maar ga heen om dapperheid te betonen in den strijd. Zou God u laten vallen voor uwe vijanden? Want bij God staat de kracht om te helpen en om te laten vallen.9 En Amazia sprak tot tot den man Gods: Wat zal men dan doen met de honderd talenten, die ik voor de knechten van Isral gegeven heb? En de man Gods zeide: De Heer heeft nog meer dan dit om u te geven.10 Toen scheidde Amazia de krijgslieden af, die tot hem uit Efram gekomen waren, opdat zij naar hunne plaats zouden heengaan. Toen ontstak hun toorn zeer tegen Juda, en zij trokken weder naar hunne plaats in grimmigen toorn.11 En Amazia greep moed, en leidde zijn volk uit naar het Zoutdal, en versloeg tien duizend van de kinderen van Ser;12 en de kinderen van Juda namen tien duizend levend gevangen, en voerden hen op de spits ener steenrots, en stieten hen van de spits der steenrots, dat zij allen berstten.13 Maar de krijgsknechten, die Amazia had doen terugkeren, opdat zij niet met zijn volk in den strijd zouden trekken, deden een inval in de steden van Juda, van Samari af tot Beth-Horon toe, en versloegen van hen drie duizend, en namen een groten buit weg.
14 En toen Amazia wederkwam van het verslaan der Edomieten, bracht hij de goden der kinderen van Ser mede, en stelde zich die tot goden, en boog zich voor hen, en wierookte hun.15 Toen ontstak de toorn des Heren over Amazia, en Hij zond een profeet tot hem, die tot hem zeide: Waarom zoekt gij de goden van dat volk, die hun volk niet konden redden uit uwe hand?16 En toen hij met hem sprak, zeide hij tot hem: Heeft men u tot des konings raadgever gemaakt? Houd op: waarom wilt gij geslagen zijn? Toen hield de profeet op, en zeide: Ik merk wel, dat God besloten heeft u te verderven, omdat gij dit gedaan hebt, en niet luistert naar mijnen raad.
17 En Amazia, de koning van Juda, werd te rade, dat hij zond tot Joas, den zoon van Joahaz, den zoon van Jehu, den koning van Isral, en liet aan hem zeggen: Kom, laat ons elkander onder de ogen zien.18 Maar Joas, de koning van Isral, zond tot Amazia, den koning van Juda, en liet aan hem zeggen: De doornstruik op den Libanon zond tot den ceder op den Libanon en liet aan hem zeggen: Geef uwe dochter aan mijnen zoon tot vrouw. Maar het gedierte des velds op den Libanon liep over den doornstruik en vertrad dien.19 Gij denkt: Zie, ik heb de Edomieten geslagen; daarom verheft zich uw hart en zoekt roem: maar nu, blijf tehuis; waarom staat gij naar ongeluk, dat gij valt en Juda met u?20 Maar Amazia gaf geen gehoor; want het geschiedde van God, dat zij gegeven werden in hunne hand, omdat zij de goden der Edomieten gezocht hadden.21 Toen trok Joas, de koning van Isral, op, en zij zagen elkander onder de ogen, hij en Amazia, de koning van Juda, te Beth-Smes in Juda.22 En Juda werd geslagen voor Isral, en zij vloden een ieder naar zijne hut.23 En Joas, de koning van Isral, greep Amazia, den koning van Juda, den zoon van Joas, den zoon van Joahaz, te Beth-Smes; en hij bracht hem te Jeruzalem, en brak de muren van Jeruzalem af, van de poort van Efram tot aan de Hoekpoort, vierhonderd el lang;24 en hij nam al het goud en zilver en al de vaten, die gevonden werden in het huis Gods bij Obed-Edom, en in den schat van des konings huis, alsook de kinderen tot een onderpand, en trok weder naar Samari.25 En Amazia, de zoon van Joas, de koning van Juda, leefde na den dood van Joas, den zoon van Joahaz, den koning van Isral, vijftien jaar.26 Wat er nu meer van Amazia te zeggen is, zo het vroegere als het latere, zie, dat is geschreven in het boek der koningen van Juda en Isral.27 En van den tijd af, dat Amazia van den Heer afweek, maakten zij een verbond tegen hem te Jeruzalem, zodat hij vluchtte naar Lachis; toen vervolgden zij hem tot Lachis, en doodden hem aldaar.28 En zij vervoerden hem met paarden, en begroeven hem bij zijne vaderen in de stad van Juda.