the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
1 Samuël 7
1 Alzo kwamen de lieden van Kirjath-Jearim en voerden de ark des Heren opwaarts, en brachten haar in het huis van Abinadab op den heuvel; en zij heiligden zijnen zoon Eleazar, dat hij de ark des Heren bewaarde.2 En van dien dag af, dat de ark des Heren te Kirjath-Jearim bleef, verliep er zoveel tijd, dat het twintig jaren werden. En het gehele huis Israls weende voor den Heer.
3 Toen sprak Samuel, tot het gehele huis Israls: Is het, dat gij met geheel uw hart wederkeert tot den Heer, zo doet van u weg de vreemde goden, en de Astaroth; en richt uw hart tot den Heer, en dient Hem alleen, zo zal Hij u redden uit de hand der Filistijnen.4 Toen deden de kinderen Israls de Bals en de Astaroth van zich, en dienden den Heer alleen.5 En Samuel sprak: Vergadert geheel Isral te Mizpa, opdat ik voor u bidde tot den Heer.6 En zij kwamen te zamen te Mizpa, en schepten water en goten het uit voor den Heer, en vastten op dien dag, en spraken aldaar: Wij hebben tegen den Heer gezondigd. Alzo richtte Samuel de kinderen Israls te Mizpa.
7 Toen nu de Filistijnen hoorden, dat de kinderen Israls samengekomen waren te Mizpa, trokken de vorsten der Filistijnen op tegen Isral; en de kinderen Israls hoorden het en vreesden voor de Filistijnen,8 en zij spraken tot Samuel: Houd niet op voor ons te roepen tot den Heer, onzen God, dat Hij ons redde uit de hand der Filistijnen.9 Toen nam Samuel een zooglam, en offerde het den Heer geheel tot een brandoffer, en riep tot den Heer voor Isral, en de Heer verhoorde hem.10 En terwijl Samuel het brandoffer offerde, naderden de Filistijnen om te strijden tegen Isral; maar de Heer liet het donderen met zware donderslagen tegen de Filistijnen op dien dag, en verschrikte hen, zodat zij voor Isral geslagen werden.11 Toen trokken de mannen van Isral uit van Mizpa en vervolgden de Filistijnen, en sloegen hen tot onder Beth-Kar.12 Toen nam Samuel een steen en stelde dien tussen Mizpa en Sen, en noemde hem Eben-Hazer, en sprak: Tot hiertoe heeft de Heer ons geholpen.
13 Alzo werden de Filistijnen vernederd, en kwamen niet meer over de grenzen van Isral; en de hand des Heren was tegen de Filistijnen, zolang Samuel leefde.14 Alzo kreeg Isral de steden terug, welke de Filistijnen hun ontnomen hadden, van Ekron af tot Gath toe; ook haar grondgebied ontrukte Isral aan de hand der Filistijnen; en Isral had vrede met de Amorieten.15 En Samuel richtte Isral, zolang hij leefde.16 En hij trok jaarlijks rond naar Beth-El en Gilgal en Mizpa; en als hij Isral in al deze plaatsen gericht had,17 keerde hij steeds weder naar Rama, want daar was zijn huis, en daar richtte hij Isral; en hij bouwde den Heer aldaar een altaar.