the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
1 Samuël 6
1 Alzo was de ark des Heren zeven maanden in het land der Filistijnen.2 Toen riepen de Filistijnen hunne priesters en waarzeggers, en zeiden: Wat zullen wij met de ark des Heren doen? Onderricht ons, hoe wij haar naar hare plaats zullen zenden.3 En zij zeiden: Wilt gij de ark van den God Israls wegzenden, zo zendt haar niet ledig weg, maar brengt haar een schuldoffer, zo zult gijlieden gezond worden, en u zal kenbaar zijn, waarom zijne hand niet van u aflaat.4 En zij spraken: Welk is dat schuldoffer, dat wij haar brengen zullen? En zij antwoordden: Vijf gouden boze zweren en vijf gouden muizen, naar het getal der vijf vorsten der Filistijnen; want het is n en dezelfde plaag geweest over u allen en over uwe vorsten.5 Dus moet gij dan afbeeldsels maken uwer boze zweren en uwer muizen, die uw land verdorven hebben, opdat gij den God Israls de eer geeft; misschien zal zijne hand lichter worden over u en over uwen god en over uw land.6 Waarom wilt gij uw hart verstokken, gelijk de Egyptenaars en Farao hun hart verstokt hebben? Moesten zij niet, toen Hij al zijne macht aan hen bewezen had, hen laten trekken, dat zij heengingen?7 Zo neemt nu en maakt een nieuwen wagen, en twee jonge, zogende koeien, op welke nog geen juk gekomen is, en spant die aan den wagen, en laat hare kalveren achter haar tehuis blijven;8 en neemt de ark des Heren en zet haar op den wagen, en legt de gouden kleinodin, welke gij haar tot een schuldoffer geeft, in een koffertje aan hare zijde; en zendt haar heen en laat haar gaan.9 En ziet toe: gaat zij den weg op naar haren grenspaal, naar Beth-Smes, zo heeft Hij ons al dat grote kwaad gedaan; zo niet, zo zullen wij weten, dat het zijne hand niet was die ons geraakt heeft, maar dat het ons bij geval wedervaren is.
10 En die mannen deden alzo, en namen twee jonge zogende koeien, en spanden die aan een wagen, en hielden hare kalveren tehuis;11 en zij zetten de ark des Heren op den wagen, en het koffertje met de gouden muizen en met de afbeeldsels hunner boze zweren.12 En de koeien gingen rechtstreeks op Beth-Smes toe langs den groten weg, en gingen en loeiden, en weken noch ter rechter zijde noch ter linkerzijde; en de vorsten der Filistijnen gingen haar achterna tot aan den grenspaal van Beth-Smes.13 De Bethsimsieten nu maaiden juist den tarweoogst in het dal, en hieven hunne ogen op en zagen de ark, en verbljdden zich haar te zien.14 En de wagen kwam op den akker van Jozua den Bethsimsiet en stond aldaar stil; en daar was een grote steen, en zij kloofden het hout van den wagen, en offerden de koeien den Heer tot een brandoffer.15 En de Levieten hieven de ark des Heren er af en het koffertje, dat er bij was, waarin de gouden kleinodin waren, en zetten die op dien groten steen; en de lieden van Beth-Smes offerden aan den Heer op dien dag brandoffers en andere offers.16 En toen de vijf vorsten der Filistijnen toegezien hadden, trokken zij weder naar Ekron op dienzelfden dag.17 Dit nu zijn de gouden boze zweren, die de Filistijnen den Heer tot een schuldoffer gaven: n van Asdod, n van Gaza; n van Askelon, n van Gath, en n van Ekron;18 en gouden muizen naar het getal van al de steden der Filistijnen onder de vijf vorsten, zo van de bemuurde steden als van de dorpen; en getuige is de grote steen, op welken zij de ark des Heren nederlieten, die op den akker is van Jozua den Bethsimsiet, tot op dezen dag.
19 En sommigen van Beth-Smes werden geslagen, omdat zij de ark des Heren gezien hadden; en hij sloeg van het volk zeventig man. Toen droeg het volk rouw, dat de Heer zulk een groten slag onder het volk geslagen had.20 En de lieden van Beth-Smes spraken: Wie kan bestaan voor den Heer, zulk een heilig God? En tot wien zal de ark van ons wegtrekken?21 En zij zonden boden tot de burgers van Kirjath-Jearim, en lieten hun zeggen: De Filistijnen hebben de ark des Heren weder gebracht; komt af en haalt haar tot u opwaarts.