the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
1 Samuël 24
1 (24-2) Toen nu Saul wederkwam van het najagen der Filistijnen, werd hem gezegd: Zie, David is in de woestijn Engdi.2 (24-3) En Saul nam drie duizend jonge mannen uit gans Isral, en trok heen om David met zijne mannen te zoeken op de rotsen der steengeiten.3 (24-4) En toen hij kwam bij de schaapskooien aan den weg, was aldaar ene spelonk; en Saul ging daarin om zijne voeten te dekken. David nu en zijne mannen zaten achter in de spelonk.4 (24-5) Toen spraken de mannen van David tot hem: Zie, dit is de dag, waarvan de Heer u gezegd heeft: Zie, Ik wil uwen vijand in uwe hand geven, dat gij met hem doet wat u behaagt. En David stond op, en sneed stil ene slip van Sauls rok.5 (24-6) Maar toen hij de slip van Sauls rok afgesneden had, sloeg hem zijn hart;6 en hij sprak tot zijne mannen: (24-7) Dat late de Heer verre van mij zijn, dat ik dit doen zou, en mijne hand leggen aan mijnen heer, den gezalfde des Heren; want hij is de gezalfde des Heren.7 (24-8) En David weerhield zijne mannen met woorden, en liet hen niet tegen Saul opstaan. En Saul maakte zich op uit de spelonk, en ging zijnsweegs.8 (24-9) Daarna maakte David zich ook op, ging uit de spelonk, en riep Saul achterna, zeggende: Mijn heer koning! En Saul zag om, en David wierp zich met zijn aangezicht ter aarde en boog zich neder;
9 (24-10) en hij sprak tot Saul: Waarom hoort gij naar de woorden der mensen, die tot u zeggen: (24-11) David zoekt uw ongeluk?10 Zie, op dezen dag zien uwe ogen, dat de Heer u heden in mijne hand heeft gegeven in de spelonk, en daar werd gezegd, dat ik u zou doden; maar gij werdt gespaard, want ik sprak: Ik wil mijne hand aan mijnen heer niet leggen, want hij is de gezalfde des Heren.11 (24-12) Mijn vader, zie toch de slip van uwen rok in mijne hand, dat ik u niet doden wilde, toen ik de slip van uwen rok afsneed: erken en zie, dat er geen kwaad noch overtreding in mijne hand is, ik heb ook tegen u niet gezondigd; en gij staat mij naar het leven om het mij te ontnemen.12 (24-13) De Heer zal rechter zijn tussen mij en u, en mij wreken aan u; maar mijne hand zal niet tegen u zijn.13 (24-14) Gelijk het oude spreekwoord zegt: Van de goddelozen komt de goddeloosheid; maar mijne hand zal niet tegen u zijn.14 (24-15) Wien vervolgt gij, koning van Isral? Wien jaagt gij na? Een doden hond, ene enkele vlo!15 (24-16) De Heer zij rechter, en richte tussen mij en u; en merke op, en voere mijne zaak uit, en redde mij van uwe hand.
16 (24-17) Toen nu David deze woorden tot Saul had gesproken, sprak Saul: Is dit niet uwe stem, mijn zoon David? En Saul hief zijne stem op en weende,17 en hij sprak tot David: (24-18) Gij zijt rechtvaardiger dan ik; gij hebt mij goed vergolden, maar ik heb u kwaad vergolden.18 (24-19) En gij hebt mij heden overtuigd, dat gij goed aan mij gedaan hebt, daar de Heer mij in uwe hand overgeleverd had en gij mij nochtans niet gedood hebt.19 (24-20) Hoe zou iemand zijnen vijand vinden en hem veilig zijnen weg laten gaan? De Heer vergelde u goed voor dezen dag, dat gij aldus aan mij gedaan hebt.20 (24-21) En zie, ik weet, dat gij koning zult worden; en het koninkrijk van Isral zal door (24-22) uwe hand worden bevestigd:21 zo zweer mij nu bij den Heer, dat gij mijn zaad niet zult uitroeien na mij, en mijnen naam niet zult uitdelgen van mijn vaderlijk huis.22 (24-23) En David zwoer Saul; toen trok Saul naar huis, en David en zijne mannen maakten zich op naar de berghoogte.