the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
1 Samuël 23
1 En men boodschapte David, zeggende: Zie, de Filistijnen strijden tegen Kehila, en beroven de dorsvloeren.2 Toen vraagde David den Heer, zeggende: Zal ik heengaan en deze Filistijnen slaan? En de Heer sprak tot David: Ga heen, gij zult de Filistijnen slaan en Kehila verlossen.3 Doch de mannen, die bij David waren, spraken tot hem: Zie, reeds hier in Juda zijn wij bevreesd, en wij zouden trekken naar Kehila tegen de slagorden der Filistijnen?4 Toen vraagde David den Heer weder, en de Heer antwoordde hem en sprak: Maak u op, trek af naar Kehila; want Ik wil de Filistijnen in uwe hand geven.5 Alzo trok David met zijne mannen naar Kehila, en streed tegen de Filistijnen, en dreef hun vee weg, en richtte ene grote slachting onder hen aan; en David verloste de ingezetenen van Kehila.6 Want toen Abjathar, de zoon van Achimlech, tot David naar Kehila vluchtte, had hij den lijfrok medegenomen in zijne hand.
7 Toen werd aan Saul gezegd, dat David te Kehila gekomen was; en hij sprak: God heeft hem in mijne hand overgegeven; want hij is ingesloten, nu hij gegaan is in ene stad, met poorten en grendels bewaard.8 En Saul liet al het volk roepen tot den strijd naar Kehila, opdat zij David en zijne mannen belegerden.9 Toen nu David merkte, dat Saul kwaad tegen hem smeedde, sprak hij tot den priester Abjathar: Breng den lijfrok hier.10 En David sprak: Heer, God van Isral, uw knecht heeft gehoord, dat Saul tracht naar Kehila te komen, en de stad te verderven om mijnentwil.11 Zullen de burgers van Kehila mij ook in zijne handen overleveren en zal Saul afkomen, gelijk uw knecht gehoord heeft? Heer, God van Isral, maak dit toch aan uwen knecht bekend. En de Heer sprak: Hij zal afkomen.12 En David sprak verder: Zullen de burgers van Kehila mij en mijne mannen overleveren in de hand van Saul? En de Heer zeide: Ja.13 Toen maakte David zich op met zijne mannen, die omtrent zeshonderd waren, en zij trokken uit van Kehila en gingen, waarheen zij konden. Toen nu aan Saul gezegd werd, dat David van Kehila ontkomen was, staakte hij zijnen tocht.
14 David nu hield zich op in de woestijn, in de sterkten, en bleef op den berg in de woestijn Zif; en hoewel Saul zijn leven lang naar hem zocht, gaf God hem echter niet over in zijne hand.15 En David zag, dat Saul uitgetrokken was om zijn leven te zoeken. Maar hij was in de woestijn Zif, in de bossen.16 Toen maakte Jonathan, de zoon van Saul, zich op en ging heen tot David in de bossen, en sterkte hem in God.17 En hij zeide tot hem: Vrees niet, de hand van mijnen vader Saul zal u niet vinden, en gij zult koning worden over Isral, en ik zal de naaste zijn aan u; ook weet mijn vader dit wel.18 En zij beiden maakten een verbond met elkander voor den Heer; en David bleef in de bossen, maar Jonathan trok weder naar huis.
19 Daarna trokken de Zifieten op naar Saul te Gibea, zeggende: Is niet David bij ons verborgen in de sterkten, die in de bossen zijn, op den heuvel Hachila, die ter rechterhand der woestijn is?20 Zo kome nu de koning af, naar alle begeerte zijns harten; zo willen wij hem in de handen des konings overleveren.21 Toen sprak Saul: Gezegend zijt gijlieden den Heer, omdat gij u over mij ontfermd hebt!22 Zo gaat nu heen en verwerft u nog meer zekerheid, en merkt op en ziet aan welke plaats zijne voeten geweest zijn, en wie hem aldaar gezien heeft; want mij is gezegd, dat hij listig is.23 Beziet en bespiedt alle plaatsen, waar hij schuilt, en komt weder tot mij, als gij daarvan verzekerd zijt, zo zal ik met ulieden trekken; is hij in het land, zo zal ik hem opsporen onder al de duizenden van Juda.24 Toen maakten zij zich op en gingen naar Zif, voor Saul uit; David nu en zijne mannen waren in de woestijn van Maon, op het vlakke veld ter rechterhand der woestijn.25 Toen nu Saul heentrok met zijne mannen om te zoeken, werd het aan David gezegd; en hij ging af naar de steenrots, en bleef in de woestijn Maon. Toen Saul dat hoorde, joeg hij David na in de woestijn Maon;26 en Saul trok langs de ene zijde des bergs, en David met zijne mannen langs de andere zijde des bergs. En David haastte zich om Saul te ontgaan; en Saul en zijne mannen zochten David en zijne mannen te omsingelen om hen te vangen.27 Doch er kwam een bode tot Saul, zeggende: Haast u en kom, want de Filistijnen zijn in het land gevallen.28 Toen hield Saul op met David na te jagen, en trok heen, de Filistijnen te gemoet. Vandaar noemt men die plaats: Rots der ontkoming Sela-Machlekot.29 (24-1) En David trok op van daar, en verborg zich op de berghoogten van Engdi.