Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

1 Samuël 20

1 David nu vlood van Najoth bij Rama, en kwam en sprak tot Jonathan: Wat heb ik gedaan, wat heb ik misdreven en waarin heb ik gezondigd voor uwen vader, dat hij naar mijn leven staat?2 Maar hij sprak tot hem: Dat zij verre, gij zult niet sterven. Zie, mijn vader doet niets, noch klein noch groot, dat hij voor mijne ogen niet openbaart; waarom zou dan mijn vader dit voor mij verbergen? Het zal zo niet zijn.3 Toen bezwoer David het en sprak: Uw vader weet wel, dat ik genade voor uwe ogen gevonden hebt; daarom zal hij denken: Jonathan moet dit niet weten, het mocht hem bekommeren. Voorwaar, zo waarachtig als de Heer leeft en zo waarachtig als uwe ziel leeft, er is slechts een schrede tussen mij en den dood.4 Toen sprak Jonathan tot David. Ik zal u doen wat uw hart begeert.5 En David zeide tot hem: Zie, morgen is het nieuwemaan, dat ik met den koning aan tafel zitten zou; laat mij nu gaan, opdat ik mij op het veld verberge tot den avond van den derden dag.6 Is het, dat uw vader naar mij vraagt, zo zeg: David bad mij, dat hij naar Bethlehem, zijne stad, mocht gaan; want aldaar is een jaarlijks offer voor het gehele geslacht.7 Is het nu, dat hij zegt: Het is goed, zo staat het wl met uwen knecht; maar indien hij heftig ontbrandt, zo weet, dat het kwaad bij hem tenvolle besloten is.8 Zo bewijs nu barmhartigheid aan uwen knecht; want gij hebt met mij, uwen knecht, een verbond in den Heer gemaakt; maar is er ene misdaad in mij, dood gij mij dan; want waarom zoudt gij mij tot uwen vader brengen?

9 Toen sprak Jonathan: Dat zij verre, dat ik weten zou, dat het bij mijnen vader besloten was om dit kwaad over u te brengen, en ik het u niet bekend zou maken!10 David nu sprak: Wie zal het mij bekendmaken, indien uw vader u wat hards antwoordt?11 En Jonathan sprak tot David: Kom, laat ons uitgaan naar het veld. En zij gingen beiden uit naar het veld.12 En Jonathan sprak tot David: (Bij) den Heer, den God van Isral, als ik bemerk aan mijnen vader, morgen en op den derden dag, dat het welstaat met David, en ik niet tot u zend en het voor uwe oren openbaar,13 zo doe de Heer Jonathan dit en dat! Maar indien mijnen vader het kwaad over u behaagt, zo zal ik het ook voor uw oren openbaren, en u laten vertrekken, dat gij in vrede weggaat; en de Heer zij met u, gelijk Hij met mijnen vader geweest is.14 Doe ik het niet, zo doe gene barmhartigheid des Heren aan mij, terwijl ik leef; ook niet, zo ik sterf.15 En als de Heer de vijanden van David allen zal hebben uitgeroeid uit het land, dan zult gij uwe barmhartigheid niet aftrekken van mijn huis eeuwiglijk.16 Alzo maakte Jonathan een verbond met het huis van David, zeggende: De Heer eise het van de hand der vijanden van David.17 En Jonathan ging voort en bezwoer David bij de liefde, die hij hem toedroeg; want hij had hem zo lief als zijne ziel.18 En Jonathan sprak tot hem: Morgen is het nieuwemaan, dan zal men naar u vragen; want men zal u missen, waar gij placht te zitten.19 En op den derden dag, kom dan haastig af en ga naar de plaats, waar gij u verbergt op den werkdag, en zet u bij den steen Azel.20 Dan zal ik terzijde drie pijlen afschieten, alsof ik naar een doelwit schoot;21 en zie, ik zal den jongen zenden, (zeggende): Ga heen en zoek de pijlen. Is het nu, dat ik tot den jongen zeggen zal: Zie, de pijlen liggen herwaarts achter u, haal ze: zo kom, want het is vrede en er is geen gevaar, zo waar de Heer leeft.22 Maar is het, dat ik tot den jongen zeg: Zie, de pijlen liggen derwaarts Vr u: zo ga heen, want de Heer heeft u laten gaan.23 En aangaande het woord, dat gij en ik met elkander gesproken hebben, is de Heer tussen mij en u eeuwiglijk.

24 David nu verborg zich in het veld; en toen het nieuwemaan was, zette de koning zich aan tafel om te eten.25 En toen de koning zich gezet had, zoals hij te voren gewoon was, op zijne zitplaats aan den wand, stond Jonathan op; en Abner zette zich aan Sauls zijde, en men miste David op zijne plaats.26 Saul nu sprak op dien dag niets, want hij dacht: Hem is iets wedervaren, dat hij niet rein is.27 Doch des anderen daags der nieuwemaan, toen men David miste op zijne plaats, sprak Saul tot zijnen zoon Jonathan: Waarom is de zoon van Isa niet aan tafel gekomen, noch gisteren noch heden?28 En Jonathan antwoordde aan Saul: Hij bad mij, dat hij naar Bethlehem mocht gaan,29 en sprak: Laat mij gaan, want ons geslacht heeft te offeren in de stad, en mijn broeder zelf heeft het mij geboden: heb ik nu voor uwe ogen genade gevonden, zo zal ik heengaan en mijne broeders zien. Daarom is hij niet gekomen tot des konings tafel.30 Toen ontbrandde de toorn van Saul tegen Jonathan, en hij sprak tot hem: Gij ongehoorzame booswicht! ik weet het wel, dat gij den zoon van Isa verkoren hebt, u en der moeder, die u baarde, tot schande.31 Want zolang als de zoon van Isa op de aarde leeft, zult gij, alsook uw koninkrijk, niet bevestigd worden. Zo zend nu heen en laat hem herwaarts halen tot mij, want hij moet sterven.32 En Jonathan antwoordde zijnen vader Saul en sprak tot hem: Waarom zou hij sterven? Wat heeft hij gedaan?33 Toen wierp Saul de spies naar hem om hem te spiesen, en Jonathan bemerkte, dat het bij zijnen vader tenvolle besloten was David te doden;34 en hij stond op van de tafel in hitte des toorns, en hij at op dien tweeden dag der nieuwemaan geen brood, want hij was bekommerd over David, dat zijn vader hem zo versmaad had.

35 En des morgens ging Jonathan uit op het veld, waarheen hij David bescheiden had, en een kleine jongen met hem.36 En hij sprak tot den jongen: Loop en zoek mij de pijlen, die ik schiet. Toen nu de jongen liep, schoot hij een pijl over hem heen.37 En toen de jongen kwam aan de plaats, waarheen Jonathan den pijl geschoten had, riep Jonathan hem na en sprak: De pijl ligt derwaarts Vr u.38 En hij riep wederom hem na: Haast u, spoed u, sta niet stil. Toen raapte de jongen van Jonathan den pijl op, en bracht dien tot zijnen heer.39 De jongen nu wist er niets van; slechts Jonathan en David wisten van de zaak.40 Toen gaf Jonathan zijn wapentuig aan den jongen en sprak tot hem: Ga heen en draag het naar de stad.41 Toen nu de jongen was heengegaan, stond David op van de plaats tegen het Zuiden, en viel op zijn aangezicht ter aarde, en boog zich driemaal neder; en zij kusten elkander, en weenden met elkander, maar David allermeest.42 En Jonathan sprak tot David: Ga heen in vrede; hetgeen wij beiden gezworen hebben in den naam des Heren, zeggende: De Heer zij tussen mij en u, tussen mijn zaad en uw zaad, dat blijve eeuwiglijk. (20-43) En Jonathan maakte zich op en kwam in de stad.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile