the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
1 Samuël 18
1 En toen hij had uitgesproken met Saul, verbond zich het hart van Jonathan aan Davids hart, en Jonathan kreeg hem lief gelijk zijn eigen hart.2 En Saul nam hem op dien dag tot zich, en liet hem niet weder naar zijns vaders huis terugkeren.3 En Jonathan en David maakten een verbond met elkander, want hij had hem lief gelijk zijn eigen hart;4 en Jonathan trok zijnen rok uit, dien hij aanhad, en gaf dien aan David, daarenboven zijnen mantel, zijn zwaard, zijnen boog en zijnen gordel.5 En David trok uit, waarheen Saul hem zond, en gedroeg zich verstandig en Saul stelde hem over de krijgslieden; en hij behaagde aan al het volk, ook aan de knechten van Saul.
6 En het gebeurde bij het binnentrekken, toen hij wedergekomen was van het verslaan des Filistijns, dat de vrouwen uit al de steden van Isral den koning Saul te gemoet gingen met gezang en reien, met trommels en triangels, in grote vreugde.7 En de vrouwen zongen bij beurte en speelden, en spraken: Saul heeft duizend verslagen, maar David tien duizend.8 Toen werd Saul zeer toornig, en dat woord behaagde hem kwalijk, en hij sprak: Zij hebben aan David tien duizend gegeven, en mij duizend: het koninkrijk zal nog het zijne worden.9 En Saul zag David afgunstig aan van dien dag af en voortaan.10 Des anderen daags werd de boze geest van God vaardig over Saul, en hij profeteerde midden in het huis; David nu speelde met zijne hand op de snaren, gelijk dagelijks. En Saul had ene spies in de hand,11 en hij wierp haar en dacht: Ik zal David aan den wand spiesen. Maar David wendde zich tweemaal van hem af.
12 En Saul vreesde voor David; want de Heer was met hem, maar van Saul was Hij geweken.13 Toen verwijderde Saul hem van zich, en stelde hem tot een vorst over duizend aan; en hij trok uit en in voor het volk.14 En David gedroeg zich verstandig in al zijn doen, en de Heer was met hem.15 Toen Saul nu zag, dat hij zich zo verstandig gedroeg, zo schuwde hij hem;16 maar geheel Isral en Juda hadden David lief, want hij trok voor hen uit en in.17 En Saul sprak tot David: Zie, mijne oudste dochter Merab wil ik u tot vrouw geven: wees slechts kloekmoedig en voer de oorlogen des Heren. Want Saul dacht: Mijne hand zal niet aan hem zijn, maar de de hand der Filistijnen.18 En David zeide tot Saul: Wie ben ik, en wat is mijn leven, en mijns vaders geslacht in Isral, dat ik des konings schoonzoon zou wezen?19 Maar toen de tijd kwam, dat Merab, Sauls dochter, aan David zou gegeven worden, werd zij aan Adril, den Meholathiet tot vrouw gegeven.20 Doch Michal, Sauls dochter, had David lief; en toen dit aan Saul te kennen gegeven werd, sprak hij: Dat is recht.21 Ik wil haar aan hem geven, dat zij hem ten valstrik zij en de handen der Filistijnen over hem komen. En hij sprak tot David: Gij zult heden met de tweede mijn schoonzoon worden.22 En Saul gebood zijnen knechten: Spreek met David heimelijk, zeggende: Zie, de koning heeft welgevallen aan u, en al zijne knechten hebben u lief: zo word dan nu des konings schoonzoon.23 En Sauls knechten spraken deze woorden voor de oren van David. En David sprak: Dunkt ulieden dit ene geringe zaak te zijn, des konings schoonzoon te wezen, daar ik slechts een arm en onaanzienlijk man ben?24 En Sauls knechten zeiden het hem weder, zeggende: Zodanige woorden heeft David gesproken.25 Toen zeide Saul: Zegt dan tot David: De koning begeert geen bruidsgift, maar alleen honderd voorhuiden der Filistijnen, opdat men zich wreke aan de vijanden des konings. Want Saul trachtte David te doen vallen door de hand der Filistijnen.26 En zijne knechten zeiden deze woorden aan David weder; en die zaak dacht David goed te zijn, op deze wijze des konings schoonzoon te worden. En eer de tijd om was,27 maakte David zich op en trok met zijne mannen heen, en versloeg onder de Filistijnen tweehonderd man; en David bracht hunne voorhuiden, en voldeed den koning omtrent het getal, om des konings schoonzoon te worden; toen gaf Saul hem zijne dochter Michal tot vrouw,28 En Saul zag en merkte, dat de Heer met David was; en Michal, Sauls dochter, had hem lief.29 Toen vreesde Saul nog meer voor David, en werd zijn vijand zijn leven lang.30 En toen de vorsten der Filistijnen uittrokken, handelde David verstandiger dan al de knechten van Saul, als zij uittrokken, zodat zijn naam in grote achting was.