Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

1 Samuël 15

1 En Samuel sprak tot Saul: De Heer heeft mij gezonden, opdat ik u tot koning zalfde over zijn volk Isral; zo hoor nu de stem der woorden des Heren.2 Dus spreekt de Heer Zebath: Ik heb gedacht aan hetgeen Amalek aan Isral deed, en hoe hij hem den weg afsneed, toen hij uit Egypte trok:3 zo trek nu heen en sla de Amalekieten, en verban hen met al wat zij hebben, en verschoon hen niet, maar dood hen, beiden, mannen en vrouwen, kinderen en zuigelingen, ossen en schapen, kamelen en ezels.4 En Saul liet dit aan het volk bekend maken; en hij telde hen te Telam, tweehonderd duizend man voetvolk, en tien duizend man van Juda.5 En toen Saul aan de stad der Amalekieten kwam, maakte hij ene hinderlaag aan de beek.6 En hij liet aan de Kenieten zeggen: Gaat heen, wijkt en trekt af van de Amalekieten, opdat ik ulieden niet met hen uit den weg ruime; want gij beweest barmhartigheid aan al de kinderen Israls, toen zij uit Egypte trokken. Alzo zonderden de Kenieten zich af van de Amalekieten.7 Toen sloeg Saul de Amelekieten van Havila af tot Sur toe, dat Vr Egypte ligt;8 en hij nam Agag, den koning der Amalekieten, levend gevangen, en al het volk verbande hij met de scherpte des zwaards.9 Maar Saul en het volk spaarden Agag, en de goede schapen en runderen, en wat gemest was, en de lammeren, en alwat goed was, en zij wilden het niet verbannen: maar wat slecht en onbruikbaar was, dat verbanden zij.

10 Toen geschiedde het woord des Heren tot Samuel, zeggende:11 Het berouwt mij, dat Ik Saul tot koning gemaakt heb; want hij heeft zich achter Mij afgekeerd en mijne woorden niet vervuld. Toen werd Samuel zeer bedroefd en riep tot den Heer den gehelen nacht.12 En Samuel maakte zich vroeg op om Saul des morgens te ontmoeten; en hem werd gezegd, dat Saul te Karmel gekomen was, en zich een zegeteken had opgericht, en dat hij, naar Gilgal trekkende, was afgekomen.13 Toen nu Samuel tot Saul kwam, sprak Saul tot hem: Gezegend zijt gij den Heer! Ik heb het woord des Heren vervuld.14 Doch Samuel zeide: Wat is dat dan voor een geblaat van schapen in mijne oren en een geloei van runderen, hetwelk ik hoor?15 En Saul zeide: Van de Amalekieten hebben zij die medegebracht, want het volk spaarde de beste schapen en runderen tot een offer voor den Heer, uwen God; maar het overige hebben wij verbannen.16 En Samuel antwoordde Saul: Laat u zeggen wat de Heer dezen nacht tot mij gesproken heeft. En hij zeide tot hem: Spreek.17 En Samuel sprak: Is het niet zo? Toen gij klein waart in uwe ogen, werdt gij het hoofd onder de stammen Israls, en de Heer zalfde u tot koning over Isral.18 En de Heer zond u op den weg en sprak: Trek heen en verban de zondaars, de Amalekieten, en strijd tegen hen, totdat gij hen verdelgt: --19 waarom hebt gij niet gehoord naar de stem des Heren, maar hebt u tot den buit gekeerd en kwalijk gedaan voor de ogen des Heren?20 En Saul antwoordde Samuel: Ik heb immers naar de stem des Heren gehoord, en ben heengetrokken langs den weg, op welken de Heer mij zond, en heb Agag, den koning der Amalekieten, herwaarts gebracht, en de Amalekieten verbannen.21 Maar het volk heeft van den buit genomen, schapen en runderen, het beste van het verbannene, om den Heer uwen God te offeren te Gilgal.22 Doch Samuel sprak: Meent gij, dat de Heer zozeer lust heeft aan offer en brandoffer als aan gehoorzaamheid jegens de stem des Heren? Zie, gehoorzaamheid is beter dan offer, en opmerken beter dan het vet der rammen;23 want ongehoorzaamheid is zonde der toverij, en tegenstreven is afgoderij en afgodendienst. Dewijl gij nu het woord des Heren verworpen hebt, zo heeft Hij u ook verworpen, dat gij geen koning meer zult zijn.

24 Toen sprak Saul tot Samuel: Ik heb gezondigd, dat ik het bevel des Heren en uwe woorden overtreden heb; want ik vreesde voor het volk en hoorde naar hunne stem.25 En nu, vergeef mij de zonde en keer met mij om, opdat ik den Heer aanbidde26 Doch Samuel zeide tot Saul: Ik wil niet met u omkeren; want gij hebt het woord des Heren verworpen en de Heer heeft u verworpen, dat gij geen koning meer zult zijn over Isral.27 Toen nu Samuel zich omkeerde en wilde weggaan, greep hij hem bij een slip van zijn rok, en zij scheurde af.28 Toen sprak Samuel tot hem: De Heer heeft het koninkrijk Israls heden van u afgescheurd, en het aan uwen naaste gegeven, die beter is dan gij.29 Ook liegt de Held van Isral niet, en het berouwt Hem niet; want Hij is niet een mens, dat Hem iets berouwen zou.30 En hij sprak: Ik heb gezondigd; maar eer mij toch nu voor de oudsten mijns volks en voor Isral, en keer met mij om, opdat ik den Heer uwen God aanbidde.31 Toen keerde Samuel om en volgde Saul, opdat Saul den Heer zou aanbidden.

32 En Samuel sprak: Laat Agag, den koning der Amalekieten, tot mij brengen. En Agag ging kloekmoedig tot hem, en sprak: Aldus moet men de bitterheid des doods verdrijven.33 En Samuel sprak: Gelijk uw zwaard de vrouwen van hare kinderen beroofd heeft, zo zal ook uwe moeder van hare kinderen beroofd zijn onder de vrouwen. Toen hieuw Samuel Agag in stukken voor den Heer te Gilgal.34 Daarna ging Samuel heen naar Rama, en Saul trok opwaarts naar zijn huis te Gibea Sauls.35 En Samuel zag Saul voortaan niet meer, tot den dag zijns doods; maar nochtans droeg Samuel rouw over Saul, omdat het den Heer berouwd had, dat Hij Saul tot koning over Isral gemaakt had.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile