the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
1 Samuël 13
1 Saul was n jaar koning geweest; en toen hij het tweede jaar over Isral regeerde,2 verkoos hij zich drie duizend man uit Isral; twee duizend waren bij Saul te Michmas en op het gebergte van Beth-El, en duizend bij Jonathan te Gibea Benjamins; maar het overige volk liet hij gaan, ieder naar zijne hut.3 En Jonathan sloeg de Filistijnen in hun legerplaats, die te Gibea was; en dit kwam den Filistijnen ter ore. En Saul liet de bazuinen blazen in het gehele land zeggende: Laat de Hebren het horen!4 En geheel Isral hoorde het. zeggende: Saul heeft der Filistijnen legerplaats geslagen, en nu is Isral in kwaden reuk gekomen bij de Filistijnen. En al het volk werd samengeroepen achter Saul te Gilgal.5 Toen vergaderden de Filistijnen zich om te strijden tegen Isral, dertig duizend wagens, zes duizend ruiters, en ander volk, zoveel als zand aan den oever der zee; en zij trokken op en legerden zich te Michmas tegen het Oosten van Beth-Aven.6 Toen nu de mannen Israls zagen, dat zij in nood waren, want het volk was bang, verscholen zij zich in de spelonken, in de kloven, op de rotsen, in de holen en in de putten.7 En de Hebren trokken over den Jordaan in het land Gad en Gilead. Saul nu was nog te Gilgal, en al het volk was achter hem, bevende.
8 Toen vertoefde hij zeven dagen, tot op den tijd door Samuel bepaald; en toen Samuel niet te Gilgal kwam, verstrooide zich het volk van hem.9 Toen sprak Saul: Brengt herwaarts tot mij het brandoffer en de dankoffers. En hij offerde het brandoffer.10 En toen hij nu het brandoffer volbracht had, zie, toen kwam Samuel; toen ging Saul uit, hem te gemoet, om hem te zegenen.11 Maar Samuel sprak: Wat hebt gij gedaan? Saul antwoordde: Ik zag, dat het volk zich van mij verstrooide, en gij kwaamt niet op den bepaalden tijd, en de Filistijnen waren vergaderd te Michmas.12 Toen sprak ik: Nu zullen de Filistijnen tot mij afkomen te Gilgal, en ik heb het aangezicht des Heren niet aangebeden. Toen waagde ik het om het brandoffer te offeren.13 Toen sprak Samuel tot Saul: Gij hebt dwaas gedaan, en niet gehouden het gebod van den Heer, uwen God, hetwelk Hij u geboden heeft: want Hij zou uw rijk over Isral bevestigd hebben voor altoos,14 maar nu zal uw rijk niet bestaan: de Heer heeft zich een man uitgezocht naar zijn hart, dien heeft de Heer geboden vorst te zijn over zijn volk; want gij hebt het gebod des Heren niet gehouden.
15 En Samuel maakte zich op en ging van Gilgal naar Gibea Benjamins. Saul nu telde het volk, dat bij hem was, omtrent zeshonderd man.16 En Saul en zijn zoon Jonathan en het volk, dat bij hen was, bleven te Gibea Benjamins; en de Filistijnen hadden zich gelegerd te Michmas.17 En uit het leger der Filistijnen trokken drie benden om het land te overheren: de ene keerde zich langs den weg van Ofra naar het land Sual,18 de andere keerde zich naar den weg van Beth-Horon, en de derde keerde zich naar den weg, die loopt naar het dal Zebom naar de woestijn.19 En er werd geen smid in het gehele land van Isral gevonden; want de Filistijnen hadden gezegd: De Hebren mochten zwaarden en spiesen maken.20 En gans Isral moest aftrekken tot de Filistijnen, als iemand een ploegijzer, houweel, bijl of zeis te scherpen had;21 en de sneden aan de zeisen en houwelen en gaffels en bijlen waren afgestompt, en de prikkels bot geworden.22 Toen nu de dag des strijds kwam, werd er geen zwaard noch spies gevonden in de hand van al het volk, dat bij Saul en Jonathan was; maar Saul en zijn zoon Jonathan alleen hadden wapenen.23 En het leger der Filistijnen trok uit naar de engte van Michmas.