the Week of Proper 28 / Ordinary 33
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
1 Samuël 12
1 Toen sprak Samuel tot geheel Isral: Zie, ik heb naar uwe stem gehoord in alles wat gij mij gezegd hebt, en heb een koning over u gesteld;2 en nu, zie, daar trekt uw koning voor u uit. En ik ben oud en grijs geworden, en mijne zonen zijn onder u, en ik ben voor u uitgegaan van mijne jeugd af tot op dezen dag toe.3 Hier ben ik: antwoordt tegen mij voor den Heer en zijnen gezalfde, of ik iemands os of ezel genomen heb, of dat ik iemand geweld of onrecht heb gedaan, of dat ik van iemands hand een geschenk genomen heb en mij de ogen heb laten verblinden, zo zal ik het u wedergeven.4 Toen spraken zij: Gij hebt ons geen geweld noch onrecht aangedaan, en van niemands hand hebt gij iets genomen.5 En hij sprak tot hen: De Heer zij getuige tegen u, en zijn gezalfde zij getuige te dezen dage, dat gij niets gevonden hebt in mijne hand. Zij spraken: Ja, zij zullen getuigen zijn.
6 En Samuel sprak tot het volk: Ja, de Heer, die Mozes en Aron verwekt heeft, en die uwe vaderen uit Egypteland geleid heeft, zij getuige.7 Zo treedt nu herwaarts, opdat ik met u richte voor den Heer wegens al de weldaden des Heren, die Hij aan u en uwe vaderen bewezen heeft.8 Toen Jakob in Egypte gekomen was, riepen uwe vaderen tot den Heer: en Hij zond Mozes en Aron, dat zij uwe vaderen uit Egypte zouden leiden, en hen laten wonen aan deze plaats.9 Maar toen zij den Heer hunnen God vergaten, verkocht Hij hen onder de macht van Sisera, den hoofdman van Hazor, en onder de macht der Filistijnen, en onder de macht van den koning der Moabieten, die tegen hen streden.10 En zij riepen tot den Heer en spraken: Wij hebben gezondigd, dat wij den Heer verlaten en de Bals en Astaroth gediend hebben; doch verlos ons nu uit de hand onzer vijanden, zo zullen wij U dienen.11 Toen zond de Heer Jerubbal, Bedan, Jefta en Samuel, en verloste u uit de hand uwer vijanden rondom, en liet u veilig wonen.12 Toen gij nu zaagt, dat Nahas, de koning der kinderen Ammons, tegen u kwam, spraakt gij tot mij: Niet gij, maar een koning zal over ons heersen! --daar toch de Heer, uw God, uw koning was.13 Nu dan, daar hebt gij uwen koning, dien gij verkoren en begeerd hebt; want zie, de Heer heeft een koning over u gesteld.14 Is het nu, dat gij den Heer vreest en Hem dient en naar zijne stem hoort en het bevel des Heren niet ongehoorzaam zijt, zo zult gij en uw koning, die over u heerst, den Heer, uwen God, tot voorganger hebben;15 maar is het, dat gij naar de stem des Heren niet hoort en aan zijn bevel ongehoorzaam zijt, zo zal de hand des Heren tegen u zijn, als tegen uwe vaderen.
16 Ook nu, treedt herwaarts, en ziet deze grote zaak, die de Heer voor uwe ogen doen zal.17 Is het nu niet de tarwenoogst? Ik zal den Heer aanroepen, dat Hij donder en regen geve, opdat gij ondervinden en zien moogt het grote kwaad, hetwelk gij voor de ogen des Heren gedaan hebt, dat gij voor u een koning hebt begeerd.18 En toen Samuel den Heer aanriep, liet de Heer donderen en regenen op dien dag, en al het volk vreesde zeer den Heer en Samuel,19 en zij spraken allen tot Samuel: Bid voor uwe knechten tot den Heer, uwen God, opdat wij niet sterven; want bij al onze zonden hebben wij ook dit kwaad gedaan, dat wij voor ons een koning begeerd hebben.20 En Samuel sprak tot het volk: Vreest niet; gij hebt wel is waar al dit kwaad gedaan, doch wijkt slechts niet achterwaarts van den Heer af, maar dient den Heer van ganser harte;21 en wijkt niet af tot de nietigheden, want die baten niets en kunnen niet redden, omdat het nietigheden zijn.22 Zo zal de Heer zijn volk niet verlaten, om zijns groten naams wil; want het heeft den Heer behaagd u zichzelven tot een volk te maken.23 Het zij ook verre van mij, dat ik tegen den Heer zou zondigen door na te laten voor u te bidden en u den goeden en rechten weg te leren.24 Vreest slechts den Heer, en dient Hem getrouw van ganser harte, want gij hebt gezien, hoe grote dingen Hij u gedaan heeft.25 Maar is het, dat gij kwalijk handelt, zo zult gij en uw koning verloren zijn.