the Week of Proper 28 / Ordinary 33
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
1 Samuël 1
1 Er was een man van Ramatham Zofim, van het gebergte van Efram, genaamd Elkana, de zoon van Jeroham, den zoon van Elihu, den zoon van Tohu, den zoon van Zuf, een Eframiet.2 En hij had twee vrouwen, de ene genaamd Hanna, de andere Peninna; Peninna nu had kinderen, en Hanna had geen kinderen.3 En die man ging jaarlijks op uit zijne stad om den Heer Zebath te aanbidden en hem te offeren te Silo; en aldaar waren de twee zonen van Eli, Hofni en Pinehas, priesters des Heren.4 En het geschiedde op zekeren dag, toen Elkana offerde, dat hij aan zijne huisvrouw Peninna en aan al hare zonen en dochters offerstukken gaf.5 Maar Hanna gaf hij n stuk, treurig; want hij had Hanna lief, doch de Heer had haren schoot toegesloten.6 En hare mededingster bedroefde haar en tergde haar zeer, omdat de Heer haren schoot toegesloten had.7 Alzo ging het alle jaren; als zij opging naar het huis des Heren, bedroefde zij haar aldus; dan weende zij en at niet.8 Toen sprak Elkana, haar man, tot haar: Hanna, waarom weent gij, en waarom eet gij niet, en waarom is uw hart zo kwalijk gesteld? Ben ik u niet beter dan tien zonen?
9 Toen stond Hanna op, nadat zij gegeten en gedronken had te Silo. En Eli de priester zat op een stoel aan den post van den tempel des Heren.10 En zij was van harte bedroefd en bad tot den Heer en weende;11 en zij deed ene gelofte en sprak: Heer Zebath, is het, dat Gij de ellende uwer dienstmaagd aanziet en aan mij gedenkt, en uwe dienstmaagd niet vergeet, en uwe dienstmaagd een zoon geeft, zo zal ik hem den Heer geven, zijn leven lang, en er zal geen scheermes op zijn hoofd komen.12 En toen zij lang bad voor den Heer, gaf Eli acht op haren mond;13 want Hanna sprak in haar hart, hare lippen alleen roerden zich, maar hare stem hoorde men niet. Toen meende Eli, dat zij dronken was,14 en hij sprak tot haar: Hoelang zult gij dronken zijn? Doe den wijn van u, dien gij bij u hebt.15 Doch Hanna antwoordde en sprak: Neen, mijn heer, ik ben ene bedroefde vrouw; wijn of sterken drank heb ik niet gedronken, maar ik heb mijn hart voor den Heer uitgestort.16 Wil toch uwe dienstmaagd niet houden voor ene slechte vrouw; want uit den overvloed van mijn hartzeer en van mijne treurigheid heb ik gesproken tot nu toe.17 Toen antwoordde Eli en sprak: Ga heen in vrede: de God van Isral zal u geven uwe bede, die gij van Hem gebeden hebt.18 En zij sprak: Laat uwe dienstmaagd genade vinden in uwe ogen. Alzo ging die vrouw haarsweegs, en at, en zag zo treurig niet meer.
19 En des morgens vroeg maakten zij zich op; en toen zij aangebeden hadden voor den Heer, keerden zij weder en kwamen in hun huis te Rama. En Elkana bekende zijne huisvrouw Hanna, en de Heer gedacht aan haar;20 en na enigen tijd werd zij zwanger, en baarde een zoon, en noemde hem Samuel; want zeide zij ik heb hem van den Heer gebeden.21 En toen de man Elkana optrok met zijn gehele huisgezin om op den gewonen tijd den Heer het offer te offeren, benevens zijne gelofte,22 trok Hanna niet mede op; maar sprak tot haren man: Als het kind gespeend is, dan zal ik hem brengen, opdat hij voor den Heer verschijne en aldaar blijve eeuwiglijk.23 En Elkana, haar man, sprak tot haar: Doe zoals het u behaagt, blijf, totdat gij hem gespeend hebt; de Heer bevestige slechts hetgeen Hij gesproken heeft. Alzo bleef de vrouw te huis en zoogde haren zoon, totdat zij hem speende.24 En nadat zij hem gespeend had, bracht zij hem met zich op, benevens drie varren, een efa meel en een kruik met wijn; en zij bracht hem in het huis des Heren te Silo; en het kind was nog zeer jong.25 En zij slachtten een var, en brachten het kind tot Eli.26 En zij sprak: Och mijn heer, zo waarachtig als uwe ziel leeft, mijn heer, ik ben de vrouw, die hier bij u stond en den Heer bad.27 Om dit kind bad ik, en de Heer heeft mij mijne bede gegeven, die ik van Hem gebeden heb.28 Daarom geef ik hem den Heer weder zijn leven lang, dewijl hij van den Heer gebeden is. En zij aanbaden aldaar den Heer.