the Fourth Week of Advent
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
1 Koningen 9
1 En toen Salomo het huis des Heren voltooid had, alsook des konings huis, en al wat hij begeerde en lust had te maken,2 verscheen de Heer hem ten tweede male, gelijk Hij hem verschenen was te Gibeon.3 En de Heer sprak tot hem: Ik heb uw gebed en uw smeken gehoord, hetwelk gij voor Mij gesmeekt hebt; en Ik heb dit huis, dat gij gebouwd hebt, geheiligd, opdat Ik mijnen naam aldaar stelde eeuwiglijk, en mijne ogen en mijn hart zullen daar altijd zijn.4 En gij, is het, dat gij voor Mij wandelt gelijk uw vader David gewandeld heeft, met een ongeveinsd hart en in oprechtheid, dat gij doet al wat Ik u geboden heb, en mijne geboden en mijne rechten onderhoudt:5 zo zal Ik den troon uws koninkrijks over Isral bevestigen eeuwiglijk, gelijk Ik tot uwen vader David gesproken heb, zeggende: Geen man zal u ontbreken op den troon van Isral.6 Maar is het, dat gij u van Mij afkeert, gij of uwe kinderen, en niet onderhoudt mijne geboden en rechten, die Ik u voorgelegd heb, en heengaat en andere goden dient en die aanbidt:7 zo zal Ik Isral uitroeien uit het land, hetwelk Ik hem gegeven heb, en dit huis, hetwelk ik mijnen naam geheiligd heb, zal Ik van mijn aangezicht wegdoen, en Isral zal tot een spreekwoord en tot ene spotrede zijn onder alle volken.8 En dit huis zal nedergerukt worden, zodat allen, die voorbijgaan, zich zullen ontzetten en schimpen, en zeggen: Waarom heeft de Heer aan dit land en dit huis Z gedaan?9 Dan zal men antwoorden: Omdat zij den Heer hunnen God verlaten hebben, die hunne vaderen uit Egypte voerde, en andere goden aangenomen en die aangebeden en gediend hebben, daarom heeft de Heer al dit kwaad over hen gebracht.
10 Toen nu de twintig jaren om waren, in welke Salomo die twee huizen gebouwd had, het huis des Heren en het huis des konings,11 waartoe Hiram, de koning van Tyrus, aan Salomo cederbomen en dennebomen en goud naar al zijne begeerte gebracht had, toen gaf koning Salomo aan Hiram twintig steden in het land van Galila.12 En Hiram trok uit Tyrus, om de steden te bezien, welke Salomo hem gegeven had; maar zij behaagden hem niet.13 En hij sprak: Wat zijn dat voor steden, mijn broeder, die gij mij gegeven hebt? En hij noemde ze het land Kabul tot op dezen dag.14 En Hiram had den koning gezonden honderd en twintig talenten goud.
15 En dit is de som der cijns, welke koning Salomo opnam, om te bouwen het huis des Heren, en zijn huis, en Millo, en de muren van Jeruzalem, en Hazor, en Megiddo, en Gezer.16 Want Farao, de koning van Egypte, was opgetogen en had Gezer ingenomen en met vuur verbrand, en de Kananieten gedood, die in de stad woonden, en had haar aan zijne dochter, Salomo's huisvrouw, tot een geschenk gegeven.17 Alzo herbouwde Salomo Gezer en Neder-Beth-Horon,18 en Balath, en Tadmor in de woestijn, in het land,19 en al de steden der korenhuizen, die Salomo had, en al de steden der krijgswagens, en de steden der ruiters, en waartoe hij lust had om te bouwen, te Jeruzalem, en op den Libanon, en in het gehele land zijner heerschappij.20 En al het overgebleven volk van de Amorieten, Hethieten, Ferezieten, Hevieten en Jebusieten, die niet van de kinderen Israls waren,21 hunne kinderen, die zij na hen lieten overblijven in het land, die de kinderen Israls niet hadden kunnen verbannen, die maakte Salomo cijnsbaar tot op dezen dag.22 Doch van de kinderen Israls maakte hij geen knechten, maar liet hen krijgslieden, hofbeambten, vorsten, hoofdmannen en oversten zijner wagens en ruiters zijn.23 En de ambtlieden, over Salomo's werken gesteld, waren vijfhonderd en vijftig, die het bevel voerden over het volk, dat den arbeid verrichtte.24 En de dochter van Farao trok opwaarts van de stad Davids naar haar huis, hetwelk hij voor haar gebouwd had; daarna bouwde hij ook Millo.25 En Salomo offerde driemaal 's jaars brandoffers en dankoffers op het altaar, dat hij den Heer gebouwd had, en wierookte daarop voor den Heer, nadat alzo het huis voltooid was.26 En Salomo maakte ook schepen te Ezeon-Gber, bij Eloth aan den oever der Schelfzee, in het land der Edomieten;27 en Hiram zond zijne knechten in de Schelfzee, die goede scheepslieden en op de zee ervaren waren, met de knechten van Salomo.28 En zij kwamen te Ofir, en haalden aldaar vierhonderd en twintig talenten goud, en brachten het tot koning Salomo.