Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

1 Koningen 3

1 En Salomo verzwagerde zich met Farao, den koning van Egypte, en hij nam Farao's dochter en bracht haar in de stad Davids, totdat hij voltooid zou hebben zijn huis, en het huis des Heren, en den muur rondom Jeruzalem.2 Maar het volk offerde nog op de hoogten, want er was nog geen huis gebouwd voor den naam des Heren tot dien tijd toe.3 Salomo nu had den Heer lief, en wandelde naar de inzettingen van zijnen vader David; behalve dat hij offerde en wierookte op de hoogten.4 En de koning ging heen naar Gibeon om aldaar te offeren, want dat was de grote hoogte; en Salomo offerde duizend brandoffers op dit altaar.

5 En de Heer verscheen aan Salomo te Gibeon in een droom des nachts, en God sprak: Bid wat Ik u geven zal.6 En Salomo zeide: Gij hebt aan mijnen vader David, uwen knecht, grote barmhartigheid bewezen, gelijk hij ook voor U gewandeld heeft in getrouwheid en rechtvaardigheid en met een oprecht hart voor U; en Gij hebt hem deze grote barmhartigheid gehouden, en hem een zoon gegeven, die op zijnen troon zitten zou, gelijk het te dezen dage is.7 Nu dan, Heer, mijn God, Gij hebt uwen knecht koning gemaakt in de plaats van mijnen vader David, en ik ben nog zeer jong, en weet noch mijnen uitgang noch mijnen ingang;8 en uw knecht is in het midden van uw volk, hetwelk Gij verkoren hebt, een groot volk, dat niemand tellen noch berekenen kan vanwege de menigte;9 zo wil toch uwen knecht een gehoorzaam hart geven, opdat hij uw volk richten moge, en verstaan wat goed en kwaad is; want wie vermag dit uw machtig volk te richten?10 En dit behaagde den Heer, dat Salomo dat bad;11 en God sprak tot hem: Omdat gij dat bidt, en niet bidt om een lang leven, noch om rijkdom, noch om het leven uwer vijanden, maar om verstand om rechtszaken aan te horen,12 zie, zo heb Ik gedaan naar uwe woorden; zie, Ik heb u een wijs en verstandig hart gegeven, dat uwsgelijke Vr u niet geweest is, noch na u opstaan zal.13 Daarenboven hetgeen gij niet gebeden hebt, heb Ik ook u gegeven, namelijk rijkdom en eer, zodat er niemand u gelijk zal zijn onder de koningen in uwen tijd.14 En indien gij in mijne wegen wandelt, dat gij mijne inzettingen en geboden onderhoudt, zoals uw vader David gewandeld heeft, zo zal Ik u een lang leven geven.15 En toen Salomo, ontwaakte, zie, toen was het een droom. En hij kwam naar Jeruzalem, en trad voor de ark des verbonds des Heren, en offerde brandoffers en dankoffers, en maakte een groten maaltijd voor al zijne knechten.

16 In dien tijd kwamen er twee hoeren tot den koning en traden Vr hem;17 en de ene vrouw sprak: Och mijn heer, ik en deze vrouw woonden in n huis, en ik beviel bij haar in dat huis.18 En drie dagen, nadat ik gebaard had, baarde zij ook; en wij waren bij elkander, zodat er geen vreemde met ons was in het huis, behalve wij beiden.19 En de zoon van die vrouw stierf in dezen nacht, want zij had hem in den slaap dood gedrukt;20 en zij stond in den nacht op, en nam mijnen zoon van mijne zijde, toen uwe dienstmaagd sliep, en legde hem in haren arm, en haren doden zoon legde zij in mijnen arm.21 En toen ik des morgens opstond om mijnen zoon te zogen, zie, toen was hij dood; maar in den morgen bezag ik hem nauwkeuriger, en zie, het was mijn zoon niet, dien ik gebaard had.22 Toen zeide de andere vrouw: Het is zo niet; mijn zoon leeft, en uw zoon is dood. De eerste daarentegen zeide: Neen, uw zoon is dood, en mijn zoon leeft. En zij spraken alzo voor den koning.23 Toen zeide de koning: Deze zegt: Mijn zoon leeft, en uw zoon is dood; en die zegt: Het is zo niet, uw zoon is dood, en mijn zoon leeft.24 En de koning sprak: Haalt mij een zwaard. En toen het zwaard voor den koning gebracht werd,25 zeide de koning: Deelt het levende kind in twee delen, en geeft aan deze de helft en aan gene de helft.26 Toen zeide de vrouw, wier zoon leefde, tot den koning want haar moederlijk hart ontbrandde voor haren zoon: Och, mijn heer, geef haar het levende kind, en dood het niet. De andere daarentegen zeide: Het zij noch het mijne noch het uwe, laat het delen.27 Toen antwoordde de koning en sprak: Geeft aan deze het levende kind, en doodt het niet: zij is de moeder.28 En dat oordeel, hetwelk de koning geveld had, werd ruchtbaar door geheel Isral, en zij vreesden den koning, want zij zagen, dat de wijsheid Gods in hem was om gericht te houden.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile