the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
1 Koningen 18
1 En na een langen tijd kwam het woord des Heren tot Ela in het derde jaar, zeggende: Ga heen en vertoon u aan Achab, en Ik zal laten regenen op de aarde.2 Toen ging Ela heen om zich aan Achab te vertonen. De duurte nu was zeer groot in Samari;3 en Achab ontbood Obadja zijnen hofmeester. En Obadja vreesde den Heer zeer;4 want toen Izbel de profeten des Heren uitroeide, nam Obadja honderd profeten en verborg hen in spelonken, hier vijftig en daar vijftig, en verzorgde hen met brood en water.5 En Achab zeide tot Obadja: Trek heen door het land tot alle waterfonteinen en beken, of wij gras mochten vinden en de paarden en muilezels behouden, opdat het vee niet altemaal verga.6 En zij verdeelden zich in het land, dat zij doortrokken; Achab trok alleen op een weg, en Obadja ook alleen op een anderen weg.7 Toen nu Obadja op weg was, zie, toen ontmoette hem Ela; en toen hij hem herkende, viel hij neder op zijn aangezicht en sprak: Zijt gij niet Ela, mijn heer?8 En hij zeide tot hem: Ja, ga heen en zeg uwen heer: Zie, Ela is hier.9 Maar hij sprak: Waarin heb ik gezondigd, dat gij uwen knecht wilt geven in de hand van Achab, dat hij mij dode?10 Zo waarachtig als de Heer, uw God, leeft, er is geen volk noch koninkrijk, waar mijn heer niet heeft heengezonden om u te zoeken; en als zij spraken: Hij is hier niet, zo nam hij een eed van het koninkrijk en het volk, dat men u niet gevonden had.11 En gij spreekt nu: Ga heen en zeg uwen heer: Zie, Ela is hier.12 Als ik nu van u heenging, zo zou de Geest des Heren u wegnemen, zonder dat ik wist waarheen, en als ik dan kwam en het aan Achab zeide, en hij vond u niet, zo zou hij mij doden; en uw knecht vreest den Heer van zijne jeugd af.13 Is het mijnen heer niet gezegd wat ik gedaan heb, toen Izbel de profeten des Heren doodde, dat ik van de profeten des Heren honderd heb verborgen, hier vijftig en daar vijftig, in spelonken, en hen verzorgd heb met brood en water?14 En nu zegt gij: Ga heen, zeg uwen heer: Ela is hier, opdat hij mij dode.15 Doch Ela sprak: Zo waarachtig als de Heer Zebath leeft, voor wien ik sta, ik zal mij heden aan hem vertonen.16 Toen ging Obadja heen Achab te gemoet, en zeide het aan hem; en Achab ging heen, Ela te gemoet.
17 En toen Achab Ela zag, sprak Achab tot hem: Zijt gij het, die Isral beroert?18 Maar hij zeide: Ik beroer Isral niet, maar gij en uw vaderlijk huis, daarmede dat gij de geboden des Heren verlaten hebt en de Bals hebt nagewandeld.19 En nu, zend heen en verzamel tot mij geheel Isral op den berg Karmel, en de vierhonderd en vijftig profeten van Bal, ook de vierhonderd profeten van Aschera, die van Izbels tafel eten.20 Alzo zond Achab heen onder al de kinderen van Isral, en verzamelde de profeten op den berg Karmel.
21 Toen trad Ela tot al het volk en sprak: Hoelang hinkt gij op beide zijden? Is de Heer God, zo wandelt Hem na; maar is het Bal, zo wandelt dien na. Doch het volk antwoordde hem niets.22 Toen sprak Ela tot het volk: Ik alleen ben als profeet des Heren overgebleven, en de profeten van Bal zijn vierhonderd en vijftig mannen.23 Zo geeft ons nu twee varren, en laat hen den enen var uitkiezen, en hem in stukken delen en op het hout leggen, maar geen vuur daarbij leggen; zo zal ik den anderen var nemen en op het hout leggen, en ook geen vuur daarbij leggen;24 dan zult gij den naam uws gods aanroepen, en ik zal den naam des Heren aanroepen: wiens God nu met vuur antwoorden zal, die zal God zijn. En het gehele volk antwoordde en sprak: Dat is recht.25 En Ela sprak tot de profeten van Bal: Kiest gij den enen var, en bereidt hem het eerst, want gij zijt velen; en roept den naam uws gods aan, maar legt er geen vuur bij.26 En zij namen den var, dien men hun gegeven had, en bereidden hem, en riepen den naam van Bal aan van den morgen af tot den middag toe, zeggende: Bal, verhoor ons! Maar er was geen stem en geen antwoord. En zij dansten rondom het altaar, dat men gemaakt had.27 Toen het nu middag werd, bespotte Ela hen en sprak: Roept luid, want hij is immers god, maar hij zit in gedachten, of heeft iets anders te doen, of is op reis, of misschien slaapt hij, dat hij wakker gemaakt moet worden.28 En zij riepen luid, en sneden zich met messen en priemen naar hunne wijze, zodat het bloed over hen uitgestort werd.29 Toen nu de middag voorbij was, profeteerden zij, totdat men het spijsoffer zou offeren; doch er was geen stem, geen antwoord, noch opmerking.30 Toen sprak Ela tot al het volk: Komt hier tot mij. En toen al het volk tot hem trad, herstelde hij het altaar des Heren, dat verbroken was;31 en hij nam twaalf stenen, naar het getal van de stammen der kinderen Jakobs, tot wien het woord des Heren geschiedde, zeggende: Gij zult Isral heten;32 en hij bouwde van die stenen een altaar in den naam des Heren, en hij maakte rondom het altaar ene greppel ter wijdte van twee korenmaten;33 en hij bereidde het hout, en deelde den var in stukken, en legde ze op het hout,34 en sprak: Vult vier grote kruiken met water, en giet die uit over het brandoffer en over het hout. En hij sprak: Doet het nog eens; en zij deden het nog eens. En hij zeide: Doet het ten derde male; en zij deden het ten derden male.35 En het water liep rondom het altaar, en de greppel werd ook vol water.36 En toen het tijd was om het spijsoffer te offeren, trad de profeet Ela toe en sprak: Heer, God van Abraham, Isak en Isral, laat het heden bekend worden, dat Gij in Isral God zijt, en ik uw knecht ben, en dat ik dit alles naar uw woord gedaan heb.37 Verhoor mij, Heer, verhoor mij, opdat dit volk wete, dat Gij, Heer, God zijt, en Gij daarna hun hart bekeert.38 Toen viel er vuur van den Heer en verteerde het brandoffer, het hout, de stenen en de aarde, en zoog het water op in de greppel.39 Toen al het volk dat zag, vielen zij neder op het aangezicht, en spraken: De Heer is God, de Heer is God!40 En Ela sprak tot hen: Grijpt de profeten van Bal, dat geen van hen ontkome! En zij grepen hen, en Ela voerde hen af naar de beek Kison en slachtte hen aldaar.
41 En Ela sprak tot Achab: Trek op, eet en drink, want er is een geruis als van een plasregen.42 En toen Achab optrok om te eten en te drinken, ging Ela op den top van den Karmel, en boog zich ter aarde, en legde zijn hoofd tussen zijne knien,43 en sprak tot zijnen jongen: Ga op en zie uit naar de zee. En hij ging op en zag uit, en sprak: Er is niets. En hij sprak: Ga weder heen, tot zevenmaal toe.44 En de zevende maal sprak hij: Zie, er gaat ene kleine wolk op uit de zee, als eens mans hand. Toen zeide hij: Ga op en zeg aan Achab: Span aan en rijd heen, opdat de regen u niet overvalle.45 En eer men toezag, werd de hemel zwart van wolken en wind, en er kwam een grote plasregen; en Achab reed weg en trok naar Jizrel.46 En de hand des Heren kwam op Ela, en hij omgordde zijne lendenen en liep voor Achab uit, totdat hij te Jizrel kwam.