the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
1 Koningen 17
1 En Ela de Tisbiet, een der burgers van Gilead, sprak tot Achab: Zo waarachtig als de Heer, de God van Isral, leeft, voor wien ik sta, er zal deze jaren noch dauw noch regen vallen, tenzij ik het zeg.2 En het woord des Heren kwam tot hem, zeggende:3 Ga van hier en wend u naar het Oosten en verberg u aan de beek Krith, die Vr den Jordaan is;4 en gij zult uit de beek drinken, en Ik heb aan de raven geboden, dat zij u aldaar verzorgen zullen.5 En hij ging heen en deed naar het woord des Heren, en hij ging en woonde aan de beek Krith, die Vr den Jordaan is.6 En de raven brachten hem brood en vlees, des morgens en des avonds, en hij dronk uit de beek.7 En het geschiedde na enigen tijd, dat de beek uitdroogde, want er was geen regen in het land.
8 Toen kwam het woord des Heren tot hem, zeggende:9 Maak u op en ga naar Zarfath bij Sidon, en blijf aldaar; want Ik heb daar aan ene weduwe geboden, dat zij u verzorgen zal.10 En hij maakte zich op en ging naar Zarfath; en toen hij kwam aan de poort der stad, zie, toen was daar ene weduwe, die hout zamelde; en hij riep haar en sprak: Haal mij een weinig water in dit drinkvat, opdat ik drinke.11 Toen zij nu heenging om het te halen, riep hij haar en sprak: Breng mij ook een bete broods mede.12 En zij zeide: Zo waarachtig als de Heer, uw God, leeft, ik heb niets dat gebakken is, alleen een handvol meel in het vat en een weinig olie in de kruik; en zie, ik heb een paar houten opgezameld, en ga voor mij en mijnen zoon wat bereiden, dat wij eten en dan sterven.13 Toen zeide Elia tot haar: Vrees niet, ga heen en doe gelijk gij gezegd hebt; doch maak mij eerst een klein gebak daarvan, en breng het mij hier buiten, en voor u en uwen zoon zult gij daarna wat bakken.14 Want aldus spreekt de Heer, Israls God: Het meel in het vat zal niet verteerd worden, en de olie in de kruik zal niet ontbreken, tot op dien dag, dat de Heer zal laten regenen op de aarde.15 En zij ging heen en deed zoals Ela gezegd had; en hij at, en zij en haar huis ook, een tijd lang:16 het meel in het vat werd niet verteerd, en de olie in de kruik ontbrak niet, naar het woord des Heren, hetwelk Hij gesproken had door Ela.
17 En daarna werd de zoon van deze vrouw, zijne huiswaardin, krank; en zijne krankheid was zeer hevig, zodat geen adem meer in hem bleef.18 En zij zeide tot Ela: Wat heb ik met u te doen, gij man Gods? Gij zijt tot mij hier ingekomen, opdat aan mijne ongerechtigheid gedacht en mijn zoon gedood werd.19 En hij zeide tot haar: Geef mij uwen zoon hier. En hij nam hem van haren schoot, en ging boven, op de zaal waar hij zelf gehuisvest was, en legde hem op zijn bed;20 en hij riep den Heer aan en sprak: Heer, mijn God, hebt Gij dan ook de weduwe, wier gast ik ben, kwaad willen doen, dat Gij haren zoon doodt?21 En hij strekte zich uit over het kind, driemaal, en riep den Heer aan en sprak: Heer, mijn God, laat de ziel van dit kind weder tot hem komen.22 En de Heer verhoorde de stem van Ela, en de ziel van het kind kwam weder tot hem, en het werd levend.23 En Ela nam het kind, en bracht het van de zaal af in het huis, en gaf het aan zijne moeder en sprak: Zie, uw zoon leeft.24 En de vrouw sprak tot Ela: Nu erken ik, dat gij een man Gods zijt, en dat het woord des Heren in uwen mond waarheid is.