the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
1 Koningen 16
1 Toen geschiedde het woord des Heren tot Jehu, den zoon van Hanani, tegen Basa, zeggende:2 Omdat Ik u uit het stof verheven heb, en tot een vorst gemaakt over mijn volk Isral, en gij op den weg van Jerobeam wandelt en mijn volk Isral doet zondigen, zodat gij Mij vertoornt door hunne zonden:3 zie, zo wil Ik de nakomelingen van Basa en de nakomelingen van zijn huis wegnemen, en wil uw huis stellen gelijk het huis van Jerobeam, den zoon van Nebat;4 wie van Basa sterft in de stad, dien zullen de honden eten, en wie van hem sterft op het veld, dien zullen de vogelen des hemels eten.5 Wat er nu meer van Basa te zeggen is, en wat hij gedaan heeft, en zijne macht, zie, dat is geschreven in de kronieken der koningen van Isral.6 En Basa ontsliep met zijne vaderen, en werd begraven te Tirza; en zijn zoon Ela werd koning in zijne plaats.7 Ook kwam het woord des Heren door den profeet Jehu, den zoon van Hanani, tegen Basa en tegen zijn huis, en tegen al het kwaad, dat hij deed voor de ogen des Heren, dien hij vertoornde door de werken zijner handen, dat hij zou worden gelijk het huis van Jerobeam, ook omdat hij het had omgebracht.8 In het zes en twintigste jaar van Asa, den koning van Juda, werd Ela, de zoon van Basa, koning over Isral te Tirza, twee jaren.9 Maar zijn knecht Simri, de overste over de helft der wagens, maakte een verbond tegen hem, toen hij te Tirza was, zich dronken drinkende in het huis van Arza, den slotvoogd te Tirza;10 en Simri kwam daarin en sloeg hem dood, in het zeven en twintigste jaar van Asa, den koning van Juda; en hij werd koning in zijne plaats.11 En toen hij koning was en op zijnen troon zat, versloeg hij het gehele huis van Basa, en liet niets over blijven wat mannelijk was, zelfs niet zijne erfgenamen en zijne vrienden.12 Alzo verdelgde Simri het gehele huis van Basa, naar het woord des Heren hetwelk hij over Basa gesproken had door den profeet Jehu,13 om al de zonden van Basa en van zijnen zoon Ela, die zij gedaan hadden en die zij Isral hadden doen zondigen, dat zij den Heer, den God van Isral, vertoornden door hunne afgoderij.14 Wat er nu meer van Ela te zeggen is, en al wat hij gedaan heeft, zie, dat is geschreven in de kronieken der koningen van Isral.
15 In het zeven en twintigste jaar van Asa, den koning van Juda, werd Simri koning, zeven dagen, te Tirza; en het volk lag voor Gibbethon der Filistijnen.16 En toen het volk in het leger hoorde zeggen, dat Simri een verbond gemaakt en ook den koning verslagen had, zo maakte geheel Isral op dien dag Omri den krijgsoverste koning over Isral in het leger.17 En Omri trok op, en geheel Isral met hem, van Gibbethon, en zij belegerden Tirza.18 Toen nu Simri zag, dat de stad zou ingenomen worden, ging hij in het paleis, in het huis des konings, en verbrandde het huis des konings boven zich met vuur, en stierf,19 om zijne zonden die hij gedaan had, dewijl hij deed hetgeen den Heer mishaagde, en wandelde op den weg van Jerobeam en in zijne zonde, die hij bedreef, dat hij Isral deed zondigen.20 Wat er nu meer van Simri te zeggen is, en hoe hij een verbond maakte, zie, dat is geschreven in de kronieken der koningen van Isral.21 In dien tijd verdeelde het volk van Isral zich in twee delen, de ene helft hing Tibni, den zoon van Ginath, aan om hem koning te maken, en de andere helft hing Omri aan;22 doch het volk, dat Omri aanhing, werd sterker dan het volk dat Tibni, den zoon van Ginath, aanhing, zodat Tibni omkwam en Omri koning bleef.23 In het een en dertigste jaar van Asa, den koning van Juda, werd Omri koning over Isral, twaalf jaar; en hij regeerde te Tirza zes jaar.24 En hij kocht den berg Samari van Semer voor twee talenten zilver, en bouwde ene stad, op den berg, en noemde de stad, die hij gebouwd had, Samari, naar den naam van Semer, den heer des bergs.25 En Omri deed hetgeen den Heer mishaagde, en was erger dan allen, die Vr hem geweest waren;26 en hij wandelde in al de wegen van Jerobeam, den zoon van Nebat, en in zijne zonden, met welke hij Isral had doen zondigen, dat zij den Heer, Israls God, vertoornden door hunne afgoderij.27 Wat er nu meer van Omri te zeggen is, en al wat hij gedaan heeft, en zijne macht, die hij geoefend heeft, zie, dat is geschreven in de kronieken der koningen van Isral.28 En Omri ontsliep met zijne vaderen, en werd begraven te Samari; en Achab, zijn zoon, werd koning in zijne plaats.
29 In het acht en dertigste jaar van Asa, den koning van Juda, werd Achab, de zoon van Omri, koning over Isral, en regeerde over Isral te Samari twee en twintig jaar;30 en hij deed hetgeen den Heer mishaagde boven allen, die Vr hem geweest waren.31 En het was hem ene geringe zaak, dat hij wandelde in de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, maar daarenboven nam hij Izbel, de dochter van Ethbal, den koning van Sidon, tot vrouw, en hij ging heen en diende Bal en boog zich voor hem neder,32 en hij richtte voor Bal een altaar op in het huis van Bal, hetwelk hij hem bouwde te Samari.33 Ook maakte hij een Aschera-beeld, zodat Achab meer deed om den Heer, den God van Isral, te vertoornen dan al de koningen van Isral, die Vr hem geweest waren.34 In zijne dagen herbouwde Hil, van Beth-El, Jericho: het kostte hem zijnen eersten zoon Abiram, toen hij den grond legde, en zijnen jongsten zoon Segub, toen hij hare poorten stelde, naar het woord des Heren, hetwelk hij gesproken had door Jozua, den zoon van Nun.