the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
1 Koningen 14
1 Te dier tijd was Aba, de zoon van Jerobeam, krank.2 En Jerobeam sprak tot zijne huisvrouw: Maak u op en vermom u, opdat niemand het merke, dat gij Jerobeams huisvrouw zijt, en ga heen naar Silo: zie, aldaar is de profeet Aha, die van mij gesproken heeft, dat ik koning zou zijn over dit volk.3 En neem met u tien broden, en koeken, en een kruik honig, en ga tot hem, opdat hij u zegge, hoe het den jongen gaan zal.4 En Jerobeams huisvrouw deed zo, en maakte zich op en ging heen naar Silo, en kwam in het huis van Aha. Aha nu kon niet zien, want zijne ogen stonden stijf van ouderdom.5 Maar de Heer sprak tot Aha: Zie, Jerobeams huisvrouw komt om u ene zaak te vragen aangaande haren zoon, want hij is krank: spreek dan met haar Z en Z. Toen zij nu inkwam, deed zij zich als een vreemde voor.6 En toen Aha het geluid harer voetstappen hoorde, toen zij de deur inkwam, sprak hij: Kom in, huisvrouw van Jerobeam, waarom doet gij u als een vreemde voor? Ik ben tot u gezonden met een harde boodschap.
7 Ga heen en zeg aan Jerobeam: Dus spreekt de Heer, de God van Isral: Ik heb u verheven uit het volk, en u tot een vorst over mijn volk Isral gesteld,8 en heb het koninkrijk van Davids huis afgescheurd en het aan u gegeven; maar gij zijt niet geweest als mijn knecht David, die mijne geboden onderhield en Mij van ganser harte nawandelde, dat hij alleen deed hetgeen Mij behaagde;9 maar gij hebt kwaad gedaan boven allen, die Vr u geweest zijn, en gij zijt heengegaan en hebt u andere goden gemaakt, gesneden en gegoten beelden, dat gij Mij tot toorn verwektet, en hebt Mij achter uwen rug geworpen.10 Daarom zie, Ik wil ongeluk over Jerobeams huis brengen, en uitroeien van Jerobeam al wat mannelijk is, den beslotene en verlatene in Isral, en wil de nakomelingen van Jerobeams huis wegdoen, gelijk men het vuil wegdoet, totdat het geheel met hem uit is.11 Wie van Jerobeam sterft in de stad, dien zullen de honden eten, en wie op het veld sterft, dien zullen de vogels des hemels eten, want de Heer heeft het gesproken.12 Zo maak u nu op en ga naar huis; en als uw voet de stad intreedt, zal het kind sterven.13 En geheel Isral zal over hem rouwklagen, en zij zullen hem begraven; want hij alleen zal van Jerobeam in het graf komen, omdat in het huis van Jerobeam aan hem wat goeds gevonden is voor den Heer, den God van Isral.14 Doch de Heer zal zich een koning over Isral verwekken, die zal Jerobeams huis uitroeien te eniger tijd. En wat is het dat reeds nu geschiedt!15 En de Heer zal Isral slaan, gelijk het riet in het water bewogen wordt, en hij zal Isral uitrukken uit dit goede land, hetwelk Hij hunnen vaderen gegeven heeft, en zal hen verstrooien over het water, omdat zij zich Aschera-beelden gemaakt en den Heer vertoornd hebben;16 en Hij zal Isral overgeven om de zonden van Jerobeam, die gezondigd heeft en die Isral heeft doen zondigen.17 En Jerobeams huisvrouw maakte zich op en ging heen, en kwam te Tirza; en toen zij op den drempel van het huis kwam, stierf de jongen.18 En zij begroeven hem, en geheel Isral rouwklaagde over hem, naar het woord des Heren, hetwelk hij gesproken had door zijnen knecht Aha, den profeet.19 Wat er nu meer van Jerobeam te zeggen is, hoe hij gestreden en geregeerd heeft, zie, dat is geschreven in de kronieken der koningen van Isral.20 De tijd nu, dien Jerobeam geregeerd heeft, is twee en twintig jaar; en hij ontsliep met zijne vaderen, en zijn zoon Nadab werd koning in zijne plaats.
21 En Rehabeam, de zoon van Salomo, was koning van Juda: een en veertig jaar was Rehabeam oud, toen hij koning werd, en hij regeerde zeventien jaar te Jeruzalem, in de stad, die de Heer verkoren had uit alle stammen van Isral, opdat Hij zijnen naam aldaar stelde. Zijne moeder heette Nama de Ammonietische.22 En Juda deed hetgeen den Heer mishaagde, en zij verwekten Hem tot naijver met hunne zonden, die zij deden, meer dan al wat hunne vaderen gedaan hadden;23 want zij stichtten zich k hoogten, beeldzuilen en Aschera-beelden, op alle hoge heuvels en onder alle groene bomen;24 ook waren er schandjongens in het land, en zij deden al de gruwelen der volken, die de Heer voor de kinderen van Isral verdreven had.25 En in het vijfde jaar van koning Rehabeam trok Sisak, de koning van Egypte, tegen Jeruzalem op;26 en hij nam de schatten uit het huis des Heren en uit het huis des konings, en al wat er te nemen was, en nam al de gouden schilden die Salomo had laten maken.27 In de plaats van deze liet koning Rehabeam koperen schilden maken, en gaf het opzicht daarover aan de oversten der lijfwachten, die de deur van het huis des konings bewaarden;28 en zo dikwijls de koning in het huis des Heren ging, droegen de lijfwachten die, en brachten ze weder in de kamer der lijfwachten.29 Wat er nu meer van Rehabeam te zeggen is, en al wat hij gedaan heeft, zie, dat is geschreven in de kronieken der koningen van Juda.30 En er was oorlog tussen Rehabeam en Jerobeam, hun leven lang.31 En Rehabeam ontsliep met zijne vaderen, en werd begraven met zijne vaderen in de stad Davids. En zijne moeder heette Nama de Ammonietische, en zijn zoon Abiam werd koning in zijne plaats.