the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
1 Koningen 11
1 Koning Salomo nu beminde vele uitlandse vrouwen, benevens de dochter van Farao: Moabietische, Ammonietische, Edomietische, Sidonische en Hethietische;2 van zulke volken, van welke de Heer gezegd had tot de kinderen Israls: Gaat niet tot hen, en laat hen niet tot u komen: zij zullen gewis uwe harten naar hunne goden neigen. Aan dezen was Salomo door liefde gehecht.3 En hij had zevenhonderd vrouwen, die vorstinnen waren, en driehonderd bijvrouwen; en zijne vrouwen neigden zijn hart.4 En toen hij nu oud was, neigden zijne vrouwen zijn hart naar vreemde goden, zodat zijn hart niet geheel met den Heer zijnen God was, gelijk het hart van zijnen vader David.5 Alzo wandelde Salomo Astreth, de godheid der Sidonirs, na en Milkom, den gruwel der Ammonieten;6 en Salomo deed hetgeen den Heer kwalijk behaagde, en volgde den Heer niet geheel, gelijk zijn vader David.7 Zelfs bouwde Salomo ene hoogte voor Kamos, den gruwel der Moabieten, op den berg, die Vr Jeruzalem ligt, en voor Moloch, den gruwel der Ammonieten.8 Alzo deed Salomo voor al zijne uitlandse vrouwen, die haren goden wierookten en offerden.
9 En de Heer werd toornig op Salomo, omdat zijn hart was afgewend van den Heer, den God van Isral, die hem tweemaal verschenen was,10 en hem dit geboden had, dat hij andere goden niet zou nawandelen; doch hij hield niet hetgeen de Heer hem geboden had.11 Daarom sprak de Heer tot Salomo: Dewijl dit bij u geschied is, en gij mijn verbond en mijne geboden niet gehouden hebt, die Ik u geboden heb, zo zal Ik ook het koninkrijk van u scheuren en het aan uwen knecht geven.12 Nochtans in uwen tijd zal Ik het niet doen, terwille van uwen vader David; maar van de hand uws zoons zal Ik het scheuren.13 Echter wil Ik het gehele rijk niet afscheuren: nen stam zal Ik uwen zoon geven, terwille van mijnen knecht David en terwille van Jeruzalem, dat Ik verkoren heb.
14 En de Heer verwekte Salomo een tegenpartijder, Hadad, den Edomiet, die van koninklijk zaad was in Edom.15 Want toen David in Edom was, en Joab de krijgsoverste optrok om de verslagenen te begraven, versloeg hij al wat mannelijk was in Edom.16 Want Joab en geheel Isral bleven aldaar zes maanden, totdat hij uitgeroeid had al wat mannelijk was in Edom.17 Toen vluchtte Hadad en met hem sommige mannen der Edomieten, van zijns vaders knechten, dat zij in Egypte kwamen. Hadad nu was een klein jongsken.18 En zij maakten zich op van Midian, en kwamen te Paran, en namen lieden met zich uit Paran, en kwamen in Egypte tot Farao, den koning van Egypte; die gaf hem een huis en voedsel, en gaf hem ook land.19 En Hadad vond grote genade bij Farao, zodat hij hem zelfs de zuster van zijne huisvrouw Tachpenes, de koningin, tot vrouw gaf.20 En de zuster van Tachpenes baarde hem zijnen zoon Genubath; en Tachpenes voedde dien op in het huis van Farao, zodat Genubath in het huis van Farao was onder de zonen van Farao.21 Toen nu Hadad in Egypte hoorde, dat David ontslapen was met zijne vaderen, en dat Joab de krijgsoverste dood was, sprak hij tot Farao: Laat mij naar mijn land trekken.22 En Farao sprak tot hem: Wat ontbreekt u bij mij, dat gij naar uw land wilt trekken? Hij sprak: Niets, maar laat mij evenwel trekken.23 Ook verwekte God hem een tegenpartijder, Rezon, den zoon van Eljada, die van zijnen heer Hadadzer, den koning van Zoba, gevloden was.24 En hij vergaderde mannen tegen hem, en werd een hoofdman der krijgsknechten, toen David hen doodde; en zij trokken naar Damaskus, en woonden aldaar, en regeerden te Damaskus.25 En hij was Israls tegenpartijder zolang als Salomo leefde. Dit kwam nog bij de schade, die Hadad deed. En Rezon had een afkeer van Isral, en werd koning over Syri.
26 Daarenboven Jerobeam, de zoon van Nebat, een Eframiet uit Zereda, Salomo's knecht, en zijne moeder heette Zera en was ene weduwe, die hief ook de hand op tegen den koning.27 En dit is de zaak, waarom hij de hand tegen den koning ophief. Toen Salomo Millo bouwde, herstelde hij ene breuk aan de stad van David zijnen vader.28 En Jerobeam was een strijdbaar man; en toen Salomo zag, dat de jongeling behendig was, stelde hij hem over al den arbeid van het huis Jozefs.29 Het geschiedde nu te dier tijd, dat Jerobeam uitging van Jeruzalem, en de profeet Ahia van Silo kwam bij hem op den weg, en had een nieuwen mantel om; en die beiden waren alleen op het veld.30 En Ahia vatte den nieuwen mantel, dien hij om had, en scheurde dien in twaalf stukken,31 en zeide tot Jerobeam: Neem tien stukken voor u; want dus spreekt de Heer, Israls God: Zie, Ik wil het koninkrijk van Salomo's hand scheuren, en u tien stammen geven:32 nen stam zal hij hebben terwille van mijnen knecht David, en van Jeruzalem, de stad, die Ik verkoren heb uit alle stammen van Isral;33 daarom dat zij mij verlaten hebben, en aangebeden Astreth, de godheid der Sidonirs, Kamos, den god der Moabieten, en Milkom, den god der kinderen Ammons, en niet gewandeld hebben in mijne wegen, dat zij deden wat Mij behaagt, en mijne inzettingen en rechten onderhielden gelijk zijn vader David.34 Ook wil Ik niet het gehele rijk uit zijne hand nemen, maar Ik wil hem tot een vorst stellen zijn leven lang, terwille van mijnen knecht David, dien Ik verkoren heb, die mijne geboden en inzettingen onderhouden heeft.35 Uit de hand zijns zoons wil Ik het koninkrijk nemen, en wil u tien stammen geven;36 en Ik wil zijnen zoon nen stam geven, opdat David mijn knecht altijd een schijnsel hebbe voor mij in de stad Jeruzalem, die Ik mij verkoren heb om aldaar mijnen naam te stellen.37 U dan zal Ik nemen, en gij zult regeren over al wat uw hart begeert, en gij zult koning zijn over Isral.38 Is het nu, dat gij horen zult naar al wat Ik u gebieden zal, en in mijne wegen zult wandelen, en doen wat Mij behaagt, dat gij mijne inzettingen en geboden onderhoudt, gelijk mijn knecht David gedaan heeft, zo zal Ik met u zijn, en u een bestendig huis bouwen, gelijk Ik David gebouwd heb,39 en zal u Isral geven; en Ik zal Davids zaad te dien einde verootmoedigen, nochtans niet eeuwiglijk.40 Salomo nu zocht Jerobeam te doden; toen maakte Jerobeam zich op en vlood naar Egypte, naar Sisak, den koning van Egypte, en hij bleef in Egypte, totdat Salomo stierf.
41 Wat er nu meer van Salomo te zeggen is, en al wat hij gedaan heeft, en zijne wijsheid, dat is geschreven in de kroniek van Salomo.42 De tijd nu, dien Salomo koning was te Jeruzalem over geheel Isral is veertig jaar.43 En Salomo ontsliep met zijne vaderen, en werd begraven in de stad van David, zijnen vader, en zijn zoon Rehabeam werd koning in zijne plaats.