the Fourth Week of Advent
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
1 Kronieken 6
1 De zonen van Levi waren: Gerson, Kohath en Merari.2 En de zonen van Kohath waren: Amram, Jizhar, Hebron en Uzzil.3 De kinderen van Amram waren: Aron, Mozes en Mirjam. De zonen van Aron waren: Nadab, Abihu, Eleazar en Ithamar.4 Eleazar verwekte Pinehas, Pinehas verwekte Abisa,5 Abisa verwekte Bukki, Bukki verwekte Uzzi,6 Uzzi verwekte Zerahja, Zerahja verwekte Merajoth,7 Merajoth verwekte Amarja, Amarja verwekte Ahitub,8 Ahitub verwekte Zadok, Zadok verwekte Ahimaz,9 Ahimaz verwekte Azarja, Azarja verwekte Johanan,10 Johanan verwekte Azarja (die priester was in het huis hetwelk Salomo te Jeruzalem gebouwd had),11 Azarja verwekte Amarja, Amarja verwekte Ahitub,12 Ahitub verwekte Zadok, Zadok verwekte Sallum,13 Sallum verwekte Hilka, Hilka verwekte Azarja,14 Azarja verwekte Seraja, Seraja verwekte Jozadak.15 Jozadak nu werd mede weggevoerd, toen de Heer Juda en Jeruzalem gevankelijk deed wegvoeren door de hand van Nebukadnezar.16 De zonen van Levi zijn deze: Gerson, Kohath en Merari.17 En de zonen van Gerson zijn genaamd: Libni en Sime.18 En de zonen van Kohath waren: Amram, Jizhar, Hebron en Uzzil.19 De zonen van Merari waren: Mahli en Musi. Dit zijn de geslachten der Levieten naar hunne familin,20 Gersons zoon was Libni, diens zoon was Jahath, diens Zoon was Zimma,21 diens zoon was Joah, diens zoon was Iddo, diens zoon was Zerah, diens zoon was Jeathrai.22 En Kohaths zoon was Amminadab, diens zoon was Korach, diens zoon was Assir,23 diens zoon was Elkana, diens zoon was Ebjasaf, diens zoon was Assir,24 diens zoon was Tahath, diens zoon was Uril, diens zoon was Uzza, diens zoon was Saul.25 De zonen van Elkana waren: Amasai en Ahimoth,26 diens zoon was Elkana, diens zoon was Zofai, diens zoon was Nahath,27 diens zoon was Eliab, diens zoon was Jeroham, diens zoon was Elkana.28 De zonen van Samul waren deze: de eerstgeborene was Vasni, daarna Aba.29 De zonen van Merari waren: Mahli, diens zoon was Libni, diens zoon was Sime, diens zoon was Uzza,30 diens zoon was Simea, diens zoon was Hagga, diens zoon was Asaja.
31 En dezen zijn het, die David heeft aangesteld om te zingen in het huis des Heren, toen de ark daar rustte;32 en zij dienden in de woning van de tent der samenkomst met zingen, totdat Salomo het huis des Heren bouwde te Jeruzalem; en zij namen hun dienstwerk waar, naar de orde van hun ambt.33 En zij, die daar stonden, benevens hunne zonen, zijn dezen. Van de zonen van Kohath was Heman de zanger, de zoon van Jol, den zoon van Samul,34 den zoon van Elkana, den zoon van Jeroham, den zoon van Elil, den zoon van Toah,35 den zoon van Zuf, den zoon van Elkana, den zoon van Mahath, den zoon van Amasai,36 den zoon van Elkana, den zoon van Jol, den zoon van Azarja, den zoon van Zefanja,37 den zoon van Tahath, den zoon van Assir, den zoon van Ebjasaf, den zoon van Korach,38 den zoon van Jizhar, den zoon van Kohath, den zoon van Levi, den zoon van Isral.39 En zijn broeder Asaf stond aan zijne rechterzijde; en hij, Asaf, was de zoon van Berechja, den zoon van Simea,40 den zoon van Michal, den zoon van Baseja, den zoon van Malka,41 den zoon van Ethni, den zoon van Zerah, den zoon van Adaja,42 den zoon van Ethan, den zoon van Zimma, den zoon van Sime,43 den zoon van Jahath, den zoon van Gerson, den zoon van Levi.44 En hunne broeders, de zonen van Merari, stonden ter linkerzijde, namelijk: Ethan, de zoon van Kusi, den zoon van Abdi, den zoon van Malluch,45 den zoon van Hasabja, den zoon van Amazia, den zoon van Hilka,46 den zoon van Amzi, den zoon van Bani, den zoon van Semer,47 den zoon van Mahli, den zoon van Musi, den zoon van Merari, den zoon van Levi.48 En hunne broeders, de Levieten, waren gesteld tot allerlei dienstwerk aan de woning van het huis Gods.49 En Aron en zijne zonen waren in het ambt om de offers te ontsteken op het brandofferaltaar, en op het reukaltaar, en tot al het werk in het allerheiligste, en om Isral te verzoenen, gelijk Mozes, de knecht Gods, geboden had.50 En dit zijn de zonen van Aron: zijn zoon Eleazar, diens zoon was Pinehas, diens zoon was Abisa,51 diens zoon was Bukki, diens zoon was Uzzi, diens zoon was Zerahja,52 diens zoon was Merajoth, diens zoon was Amarja, diens zoon was Ahitub,53 diens zoon was Zadok, diens zoon was Ahimaz.
54 En dit zijn hunne woningen en verblijfplaatsen naar hunne grenspalen; namelijk voor de zonen van Aron, van het geslacht der Kohathieten; want dat lot was voor hen.55 En men gaf hun Hebron in het land van Juda, en hare voorsteden rondom;56 maar de velden dier stad en hare dorpen gaf men aan Kaleb, den zoon van Jefunne.57 Ook gaf men aan de zonen van Aron, behalve de vrijstad Hebron, ook nog Libna met hare voorsteden, Jattir en Estema met hare voorsteden,58 Hilen en Debir met hare voorsteden,59 Asan en Beth-Smes met hare voorsteden;60 en uit den stam van Benjamin: Geba, Allmeth en Anathoth met hare voorsteden, zodat al de steden voor hunne geslachten dertien waren.61 En voor de overige kinderen van Kohath, uit het geslacht des stams, uit den halven stam van Manasse, bij het lot, tien steden.62 Aan de kinderen van Gerson, naar hun geslacht, uit den stam van Issaschar en uit den stam van Aser en uit den stam van Naftali en uit den stam van Manasse in Basan dertien steden.63 Aan de kinderen van Merari, naar hun geslacht, uit den stam van Ruben en uit den stam van Gad en uit den stam van Zebulon, bij het lot, twaalf steden.64 En de kinderen Israls gaven den Levieten ook steden met hare voorsteden;65 namelijk, bij het lot, uit den stam der kinderen van Juda en uit den stam der kinderen van Simeon en uit den stam der kinderen van Benjamin, de steden, die met namen genoemd zijn.66 En wat aangaat de overige geslachten der kinderen van Kohath, de steden van hunnen grenspaal waren uit den stam Efram.67 En zij gaven hun de vrijsteden: Sichem op het gebergte van Efram, en Gezer met hare voorsteden,68 Jokmeam en Beth-Horon met hare voorsteden,69 Ajjalon en Gath-Rimmon met hare voorsteden.70 Daarenboven nog aan het overige geslacht van Kohath, uit den halven stam van Manasse: Aner en Bileam met hare voorsteden.71 Aan de kinderen van Gerson gaven zij, uit het geslacht van den halven stam van Manasse: Golan in Basan, en Astaroth met hare voorsteden;72 uit den stam van Issaschar: Kedes en Dobrath met hare voorsteden.73 Ramoth en Anem met hare voorsteden;74 uit den stam van Aser: Masal en Abdon met hare voorsteden,75 Hukok en Rehob met hare voorsteden;76 uit den stam van Naftali: Kedes en Galila, Hammon en Kirjatham met hare voorsteden.77 Aan de andere kinderen van Merari gaven zij, uit den stam van Zebulon: Rimmono en Tabor met hare voorsteden;78 en aan gene zijde van den Jordaan tegenover Jericho, tegen het Oosten van den Jordaan, uit den stam van Ruben: Bezer in de woestijn, en Jahza met hare voorsteden,79 Kedemoth en Mefath met hare voorsteden;80 uit den stam van Gad: Ramoth in Gilead, en Mahanam met hare voorsteden,81 Hesbon en Jazer met hare voorsteden.