the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
1 Kronieken 5
1 Voorts de zonen van Ruben, Israls eersten zoon; --want hij was de eerste zoon, maar omdat hij zijns vaders bed verontreinigd had, werd zijne eerstgeboorte gegeven aan de kinderen van Jozef, den zoon van Isral, en hij werd in de geslachtslijst niet opgetekend tot de eerstgeboorte;2 doch aan Juda, die machtig was onder zijne broeders, werd het vorstendom gegeven in plaats van aan hem; doch de eerstgeboorte kwam aan Jozef.3 --De zonen van Ruben, Israls eersten zoon, zijn: Henoch, Pallu, Hezron en Karmi.4 En Jols zonen zijn: Semaja, diens zoon was Gog, diens zoon was Sime,5 diens zoon was Micha, diens zoon was Reaja, diens zoon was Bal,6 diens zoon was Bara, dien Tilgath-Pilnser, de koning van Assyri, gevankelijk wegvoerde; en hij was een vorst onder de Rubenieten.7 En zijne broeders, naar hunne geslachten, volgens de aantekening hunner geboorten in de geslachtsregisters, waren: Jehil en Zecharja,8 en Bela, de zoon van Azaz, den zoon van Sema, den zoon van Jol; die woonde te Aror en tot Nebo en Bal-Meon toe;9 en zij woonden tegen het Oosten, totdat men komt in de woestijn, aan de rivier Frath; want hun vee was veel in het land Gilead.10 En ten tijde van Saul voerden zij oorlog tegen de Hagarenen, welke door hunne hand vielen, en in wier hutten zij woonden, tegen de gehele oostzijde van Gilead.11 En de zonen van Gad woonden tegenover hen in het land Basan tot Salka toe.12 Jol was de voornaamste, en Safam de tweede; voorts Jani en Safat in Basan.13 En hunne broeders van het huis hunner vaderen waren: Michal, Mesullam, Scheba, Jorai, Jakan, Zia en Heber; deze zeven.14 Dit zijn de zonen van Abihal, den zoon van Huri, den zoon van Gilead, zoon van Michal, zoon van Jesisai, zoon van Jahdo, zoon van Buz.15 Ahi, de zoon van Abdil, zoon van Guni, was hoofd in het huis hunner vaderen.16 En zij woonden in Gilead, in Basan en in deszelfs onderhorige plaatsen, en in alle voorsteden van Saron tot aan hare einden.17 Deze allen werden gerekend ten tijde van Jotham, den koning van Juda, en van Jerobeam, den koning van Isral.
18 De zonen van Ruben en de Gadieten en de halve stam Manasse, wat strijdbare mannen waren, die schild en zwaard voeren en den boog spannen konden, en in den krijg geoefend waren, die waren vier en veertig duizend zevenhonderd en zestig, die ten strijde uittrokken.19 En zij voerden krijg tegen de Hagarenen, en tegen Jetur, Nafis en Nodab.20 Zij verkregen hulp tegen hen en de Hagarenen en allen, die met hen waren, werden gegeven in hunne hand; want zij riepen in den strijd tot God, en Hij liet zich verbidden, omdat zij op Hem vertrouwden.21 En zij voerden al hun vee weg, vijftig duizend kamelen, tweehonderd vijftig duizend schapen, twee duizend ezels, en honderd duizend levende mensen.22 Want er vielen vele gewonden; want de strijd was van God. En zij woonden in hunne plaats, tot den tijd toe, dat zij gevangen werden.23 En de kinderen van den halven stam Manasse woonden in dat land, van Basan af tot aan Bal-Hermon en Senir, en den berg Hermon; en zij waren veel in getal.24 En dit waren de hoofden hunner familin: Efer, Jise, Elil, Azril, Jeremia, Hodavja, Jahdil, kloeke en dappere mannen en beroemde hoofden van hunne familin.25 En toen zij zich aan den God hunner vaderen bezondigden, en de goden der volken in het land naboeleerden, welke God voor hen verdelgd had,26 verwekte de God van Isral den geest van Pl, den koning van Assyri, en den geest van Tilgath-Pilnser, den koning van Assyri, en voerde de Rubenieten, Gadieten en den halven stam Manasse gevankelijk weg; en hij bracht hen naar Halah en Habor en Hara en aan de rivier Gozan, tot op dezen dag.