Read the Bible

¹ Van David. Bestrijd, Heer, hen die mij bestrijden, bekamp hen die mij bekampen.² Grijp schild en rondas, sta op, mij ter hulp.³ Ontbloot speer en strijdbijl tegen mijn vervolgers, zeg tot mijn ziel: Ik ben uw redding.⁴ Dat beschaamd en te schande worden zij die mij naar het leven staan, dat terugdeinzen en schaamrood worden zij die mijn ongeluk beramen;⁵ dat zij gelijk worden aan kaf voor den wind, terwijl de engel des Heeren hen voortdrijft;⁶ duister en glibberig zij hun weg, terwijl de engel des Heeren hen vervolgt.⁷ Want zonder reden hebben zij heimelijk voor mij hun net gespreid, zonder reden een kuil voor mijn leven gegraven.⁸ Onvoorziens kome over hem verdelging, vange hem het net dat hij gespreid heeft; hij storte in het verderf!⁹ Maar ik zal juichen in den Heer, in de redding die hij geeft mij verblijden.¹⁰ Mijn ganse gebeente zal zeggen: Heer, wie is u gelijk? u, die den ellendige bevrijdt van wie hem te sterk is, den ellendige en arme van wie hem berooft.

¹¹ Handlangers van het geweld treden op als getuigen en vragen mij naar dingen waarvan ik niets weet;¹² zij vergelden mij kwaad voor goed, maken mij kinderloos.¹³ En ik--toen zij ziek waren droeg ik het rouwkleed, kastijdde mij met vasten, terwijl mijn gebed in mijn boezem terugkeerde.¹⁴ Als om een vriend, een broeder van mij, ging ik in het zwart daarheen, als een die over zijn moeder rouw bedrijft boog ik mij neer.¹⁵ Doch zij verheugen zich als ik wankel en scholen samen, zij scholen samen tegen mij, onvoorziens slaande, zij roepen zonder ophouden,¹⁶ in goddeloosheid spotten zij, knarsen tegen mij de tanden.

¹⁷ Heer, hoelang zult gij toezien? Red mijn leven van hun gebrul, het enige dat ik heb, uit de macht der leeuwen.¹⁸ Dat ik u love in een talrijke vergadering, u prijze onder een grote schare!¹⁹ Laten zich over mij niet vrolijk maken wie mij ten onrechte vijandig zijn, noch met de ogen knippen wie mij zonder reden haten;²⁰ want woorden van vrede spreken zij niet, maar zij bedenken leugens tegen de stillen in den lande;²¹ zij sperren tegen mij den mond op en zeggen: Ha, ha, wij hebben het met eigen ogen gezien!²² Gij, Heer, hebt het gezien, zwijg niet, Heer, blijf niet verre van mij.²³ Waak op, word wakker om mij recht te verschaffen, mijn God en Heer, om voor mij op te komen.²⁴ Verschaf mij recht, naar uw gerechtigheid, Heer, mijn God; laten zij zich niet vrolijk maken over mij,²⁵ niet zeggen bij zich zelf: Ha, dat doet ons goed! niet zeggen: Wij hebben hem vernietigd!²⁶ Dat beschaamd en schaamrood worden tegader zij die zich vrolijk maken over mijn ongeluk; dat met schaamte en smaad worden overdekt zij die een hogen toon tegen mij voeren.²⁷ Mogen jubelen en zich verheugen zij die behagen scheppen in mijn zege; dat zij voortdurend zeggen: Verheerlijkt worde de Heer die behagen schept in den vrede zijns dienaars!²⁸ Dan zal mijn tong gewagen van uw gerechtigheid, van uw lof den gansen dag.