the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Psalmen 31
1 Voor den orkestmeester. Een psalm van David. (31-2) Tot u, Heer, neem ik de toevlucht; laat mij niet beschaamd worden voor eeuwig. Geef mij uitkomst door uw gerechtigheid,2 (31-3) neig uw oor tot mij, bevrijd mij ijlings; wees mij tot een burg op een rots, tot een bergveste om mij te redden.3 (31-4) Want gij zijt mijn rotskloof, mijn veste; om uws naams wil zult gij mij leiden en stieren.4 (31-5) Gij zult mij trekken uit het net dat zij heimelijk voor mij gespreid hebben; want gij zijt mijn burg.5 (31-6) Aan uw hand vertrouw ik mijn adem toe, gij verlost mij, Heer, getrouwe God.6 (31-7) Gij haat hen, die op ijdele nietigheden achtslaan; maar ik vertrouw op den Heer.7 (31-8) Ik wil mij juichend verblijden in uw gunst, omdat gij mijn ellende hebt aangezien, op mijn zielsbenauwdheid achtgeslagen,8 (31-9) mij niet in des vijands hand overgeleverd, maar mijn voeten op een ruime plaats gezet hebt.
9 (31-10) Ontferm u mijner, Heer; want het is mij bang; van verdriet vervalt mijn oog, mijn ziel en mijn lichaam;10 (31-11) want mijn levensdagen vergaan in jammer, mijn jaren in gezucht, mijn kracht is gestruikeld in mijn ellende, mijn gebeente is vervallen.11 (31-12) Voor al mijn tegenstanders ben ik een smaad geworden, voor mijn naburen in hooge mate, een schrik voor mijn bekenden; wie mij op straat zien, gaan voor mij uit den weg.12 (31-13) Ik ben vergeten, uit de gedachtenis geraakt als een dode, ben aan een verloren voorwerp gelijk geworden.13 (31-14) Want ik hoor het gemompel van velen--schrik rondom! Terwijl zij tegen mij samenspannen, smeden zij het plan mij het leven te benemen.14 (31-15) Maar ik vertrouw op u, Heer; ik zeg: Gij zijt mijn God.15 (31-16) In uw hand zijn mijn lotgevallen; verlos mij uit de hand mijner vijanden en vervolgers.16 (31-17) Doe uw glanzend aangezicht schijnen over uw dienaar, red mij door uw goedertierenheid.17 (31-18) Heer, dat ik niet beschaamd worde, want ik roep tot u; mogen de bozen beschaamd worden, ter onderwereld varen,18 (31-19) verstommen de leugenlippen, die tegen den rechtschapene verwaten spreken, in hoogmoed en verachting.
19 (31-20) Hoe groot is het geluk, Heer, dat gij hebt weggelegd voor hen die u vrezen, bereid voor hen, die tot u de toevlucht nemen, ten aanschouwen der mensenkinderen!20 (31-21) Gij bergt hen in de schuts van uw aangezicht voor der lieden achterklap, brengt hen onder een beschermend dak tegen het hekelen der tongen.21 (31-22) Geloofd zij de Heer, omdat hij mij zijn gunst bewezen heeft, ten tijde der benauwdheid, verwonderlijk groot.22 (31-23) Ik dacht in mijn angstige gejaagdheid dat ik uit uw oog verstoten was; maar gij hebt naar mijn smeking gehoord, als ik tot u kreet.23 (31-24) Hebt allen den Heer lief, gij zijn vromen; de Heer beschermt de getrouwen en geeft hem die trots handelt ruimschoots loon naar werk.24 (31-25) Weest sterk, en onversaagd zij uw hart, gij allen die uitziet naar den Heer.