the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Numeri 23
1 Toen zeide Bileam tot Balak: Bouw mij hier zeven altaren en bereid mij hier zeven stieren en zeven rammen.2 Balak deed wat Bileam gezegd had en offerde een stier en een ram op elk altaar.3 Nu zeide Bileam tot Balak: Blijf bij uw brandoffer staan, terwijl ik heenga; wellicht staat de Heer mij een ontmoeting toe, en ik zal hetgeen hij mij toont u mededelen. Zo ging hij heen, om toverij te plegen.4 En God kwam Bileam tegen. Hij zeide tot hem: Ik heb de zeven altaren in orde gemaakt en op elk een stier en een ram geofferd.5 Daarop legde de Heer Bileam een woord in den mond en zeide: Keer tot Balak terug, en zo zult gij spreken.6 Toen hij tot hem terugkeerde, daar stond hij bij zijn brandoffer, met al de vorsten van Moab.7 En hij hief zijn spreuk aan en zeide: Uit Aram voerde Balak mij, Moabs koning uit het oostelijk gebergte: Kom mij Jakob vervloeken, kom Israel aangrimmen! --8 Hoe zou ik verwensen wien God niet verwenst? aangrimmen op wien de Heer niet vergramd is?9 Want van der rotsen top zie ik hem, van de heuvelen aanschouw ik hem. Ziedaar een volk dat afgezonderd woont, zich niet rekent onder de natien.10 Wie heeft het stof van Jakob nagerekend, wie Israels tienduizenden geteld? Laat mij sterven den dood der oprechten, en mijn toekomst zijn als de hunne!11 Toen zeide Balak tot Bileam: Wat hebt ge me daar gedaan! Om mijn vijanden te verwensen heb ik u gehaald, en zowaar, gij hebt een zegen uitgesproken.12 Hij antwoordde en zeide: Zou ik er niet op toezien, juist dat te spreken wat de Heer mij in den mond legt?
13 Hierop zeide Balak tot hem: Ga toch met mij naar een andere plaats, van waar gij het wel zien kunt, maar slechts gedeeltelijk; het geheel zult gij er niet zien; en verwens het mij van daar.14 Hij nam hem dan mede naar het Wachtersveld, op den top van den Pisga, bouwde er zeven altaren en offerde op elk er van een stier en een ram.15 En hij zeide tot Balak: Blijf evenals den vorigen keer bij uw brandoffer staan; dan zal ik mij op dezelfde wijze laten ontmoeten.16 En de Heer ontmoette Bileam, legde hem een woord in den mond en zeide: Keer tot Balak terug, en zo zult gij spreken.17 Toen hij bij hem kwam daar stond hij met de vorsten van Moab bij zijn brandoffer. En Balak zeide tot hem: Wat heeft de Heer gesproken?18 Toen hief hij zijn spreuk aan en zeide: Sta, op, Balak, en hoor, leen mij het oor, zoon van Sippor!19 God is geen man, dat hij zijn woord zou breken, geen menschenkind, dat hem iets rouwen zou. Zou hij iets zeggen dat hij niet volbrengt, iets spreken dat hij niet gestand doet?20 Zie, te zegenen is mij opgedragen, en zegenen zal ik, onherroepelijk.21 Ik aanschouw geen onheil in Jakob, noch zie ik rampspoed in Israel.22 De Heer, zijn god, is met hen, gejubel ter ere eens konings onder hen.23 Want er is geen wichelarij in Jakob, geen waarzeggerij in Israel; te zijner tijd wordt tot Jakob gezegd en tot Israel wat God bezig is te doen.24 Ziedaar een volk dat als een roofdier zich opricht, als een leeuw zich verheft, niet gaat liggen voordat het buit te eten en bloed van verslagenen te drinken heeft.25 Toen zeide Balak tot Bileam: Verwens het dan niet en zegen het niet!26 Maar Bileam antwoordde en zeide tot Balak: Ik heb u immers gezegd: Alwat de Heer spreken zal, dat zal ik doen?27 En Balak zeide tot Bileam: Welaan, ik zal u naar een andere plaats medenemen; wellicht zal het in Gods oog recht zijn dat gij het mij van daar verwenst.28 Zo nam Balak Bileam mede naar den top van den Peor, die over de wildernis heenziet.29 En Bileam zeide tot Balak: Bouw mij hier zeven altaren en bereid mij hier zeven stieren en zeven rammen.30 En Balak deed zoals Bileam had gezegd en offerde een stier en een ram op elk altaar.