the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Numeri 22
1 Daarna braken de Israelieten op en legerden zich in de vlakte van Moab, in het Overjordaansche, tegenover Jericho.2 En Balak, de zoon van Sippor, zag alwat Israel den Amorieten gedaan had.3 Als nu Moab zeer beducht werd voor het volk, omdat het talrijk was en beangst begon te worden voor de Israelieten,4 zeide Moab tot de oudsten van Midian: Nu zal deze menigte alwat rondom ons is afscheren, zoals een rund het groen van het veld afscheert. En Balak, de zoon van Sippor, was toentertijd koning van Moab.5 Hij nu zond gezanten tot Bileam, den zoon van Beor, te Pethor aan de Rivier, in het land zijner volksgenoten, om hem te roepen, met deze boodschap: Daar is een volk uit Egypte getrokken; zie, het bedekt de oppervlakte des lands en is tegenover mij gelegerd.6 Kom dan toch en vervloek mij dat volk; want het is mij te machtig; wellicht zal ik het dan kunnen verslaan en uit het land drijven. Ik weet toch: hij dien gij zegent is gezegend, hij dien gij vloekt is vervloekt.7 Zo gingen de oudsten van Moab en die van Midian, het waarzeggersloon medenemende, op weg, kwamen bij Bileam en brachten hem Balaks woorden over.8 Hij zeide tot hen: Overnacht hier; dan zal ik u bescheid geven overeenkomstig hetgeen de Heer tot mij spreken zal. En de vorsten van Moab bleven bij Bileam.9 Toen kwam God tot Bileam en zeide: Wie zijn die mannen daar bij u?10 Bileam zeide tot God: Balak, de zoon van Sippor, de koning van Moab, heeft mij deze boodschap gezonden:11 Daar is een volk uit Egypte getrokken dat de oppervlakte des lands bedekt. Kom dus en verwens het mij; wellicht kan ik het dan beoorlogen en verdrijven.12 Hierop zeide God tot Bileam: Gij moogt niet met hen meegaan en moogt dat volk niet vervloeken; want het is gezegend.13 Des morgens opgestaan, zeide Bileam tot de vorsten van Balak: Gaat naar uw land; want de Heer heeft mij de vergunning met u mee te gaan geweigerd.14 Toen maakten de vorsten van Moab zich op, kwamen bij Balak en zeiden: Bileam heeft geweigerd met ons mee te gaan.
15 Maar Balak zond opnieuw vorsten, talrijker en aanzienlijker dan de eersten16 en zij, bij Bileam gekomen, zeiden tot hem: Zo zegt Balak, de zoon van Sippor: Laat u toch niet weerhouden tot mij te komen;17 want ik zal u met grote eerbewijzen overladen en alles doen wat gij van mij verlangt. Kom toch en verwens mij dit volk!18 Doch Bileam antwoordde en zeide tot de dienaren van Balak: Al gaf Balak mij zijn huis vol zilver en goud, ik kan in strijd met den last van den Heer, mijn god, niets doen, groot noch klein.19 Daarom, blijft ook gij hier den nacht over; opdat ik te weten kome wat de Heer verder tot mij spreken zal.20 En God kwam des nachts tot Bileam en zeide tot hem: Indien die mannen gekomen zijn om u te ontbieden, sta op, ga met hen mede. Maar alleen dat wat ik tot u spreken zal zult gij doen.21 Des morgens opgestaan, zadelde Bileam zijn ezelin en ging met de vorsten van Moab mede.
22 Maar God ontstak in toorn omdat hij ging, en de engel van den Heer plaatste zich op den weg als zijn tegenstander, terwijl hij op zijn ezelin reed, met zijn twee slaven bij zich.23 Toen de ezelin den engel des Heeren, met uitgetrokken zwaard in de hand, op den weg zag staan, week zij van den weg af en ging het veld in. En Bileam sloeg de ezelin, om haar op den weg te doen wederkeren.24 Hierop ging de engel des Heeren op een hollen weg staan, die door wijngaarden liep en een wal aan dezen en aan genen kant had.25 Toen de ezelin den engel des Heeren zag, drukte zij zich tegen den muur en drukte Bileams been tegen den muur; waarop hij haar weder sloeg.26 Nog eens ging de engel des Heeren verder en bleef staan op een zo enge plaats dat er rechts noch links ruimte was tot uitwijken.27 Toen de ezelin den engel des Heeren zag, ging zij onder Bileam liggen. Hierop ontstak Bileam in toorn en sloeg hij de ezelin met zijn stok.28 Nu opende de Heer den mond der ezelin en zeide zij tot Bileam: Wat heb ik u gedaan, dat gij mij nu driemaal geslagen hebt?29 En Bileam zeide tot de ezelin: Omdat gij den spot met mij drijft. Had ik een zwaard bij de hand, dan zou ik u gedood hebben.30 De ezelin zeide tot Bileam: ben ik niet uw eigen ezelin, waarop gij van uw jeugd af tot nu toe gereden hebt? Ben ik gewoon u zo te doen? Hij zeide: Neen.31 Nu opende de Heer de ogen van Bileam en zag hij den engel des Heeren, met uitgetrokken zwaard in de hand, op den weg staan. Toen boog hij zich en wierp zich op zijn aangezicht.32 De engel des Heeren zeide tot hem: Waarom hebt gij uw ezelin nu driemaal geslagen? Zie, ik ben uitgegaan u tot een tegenstander; want slecht is uw tocht in mijn oog.33 De ezelin heeft mij gezien en is nu driemaal voor mij uitgeweken. Indien zij niet voor mij uitgeweken was, zou ik u gewis gedood en haar in het leven gelaten hebben.34 Bileam zeide tot den engel des Heeren: Ik heb gezondigd, omdat ik niet wist dat gij tegenover mij op den weg stondt. Daarom, indien het u mishaagt dat ik ga, zal ik terugkeren.35 Maar de engel des Heeren zeide tot Bileam: Ga slechts met die mannen mede; doch gij zult er goed voor zorgen alleen dat wat ik tot u spreken zal te zeggen. Zo ging Bileam met Balaks vorsten mede.
36 Toen Balak hoorde dat Bileam gekomen was, ging hij hem tegemoet naar de Stad van Moab, aan de grens van den Arnon, aan het uiterste einde van het grondgebied,37 en zeide tot Bileam: Heb ik u niet herhaaldelijk gezanten gezonden, om u te halen? Waarom zijt gij niet tot mij gekomen? Twijfelt gij, of ik bij machte ben u eerbewijzen te schenken?38 Bileam zeide tot Balak: Wel ben ik tot u gekomen; maar zal ik in staat zijn iets te spreken? Het woord dat God mij in den mond zal leggen, dat zal ik spreken.39 Nu ging Bileam met Balak mede, en toen zij gekomen waren in Kirjath-husoth,40 offerde Balak runderen en kleinvee en zond er van aan Bileam en de vorsten die hem vergezelden.41 Den volgenden morgen nam Balak Bileam mede en deed hem naar Bamoth-Baal opklimmen, van waar hij het uiterste einde des volks zien kon.