Lectionary Calendar
Sunday, November 24th, 2024
the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Leidse Vertaling

Numeri 11

1 Eens slaakte het volk goddeloze klachten ten aanhoren van den Heer. Toen de Heer dit hoorde, ontstak hij in toorn, en het vuur des Heeren ontbrandde onder hen en greep om zich heen aan een hoek van het leger.2 Toen riep het volk tot Mozes; deze bad tot den Heer, en het vuur doofde uit.3 Daarom noemde hij die plaats Tabeera, omdat onder hen het vuur des Heeren ontbrand was.

4 Eens liet het gespuis dat zich onder hen ophield zich door gretigheid vervoeren; zodat ook de Israelieten wederom gingen wenen en zeiden: Wie zal ons vleesspijzen geven?5 Wij denken aan de vissen die wij in Egypte omniet konden eten, de komkommers, de meloenen, het look, de uien en het knoflook;6 maar nu verkwijnen wij; wij krijgen niets dan dat manna onder de ogen. --7 Het manna was als korianderzaad en zag er uit als bedolah.8 Het volk liep rond, gaarde het op, maalde het in den handmolen of stampte het in den vijzel, kookte het in den pot en bereidde er koeken van; het smaakte dan als oliebrood.9 Wanneer 's nachts de dauw op het kamp viel, viel ook het manna er op.10 Toen dan Mozes het volk, naar hun geslachten, ieder aan den ingang zijner tent, hoorde wenen, ontstak de Heer hevig in toorn, en keurde Mozes het sterk af.11 En Mozes zeide tot den Heer: Waarom hebt gij uw dienaar dit leed aangedaan, en waarom heb ik geen gunst in uw oog gevonden, dat gij mij dit gehele volk te dragen geeft?12 Ben ik van dit ganse volk zwanger geweest en heb ik het gebaard, dat gij tot mij moogt zeggen: Neem het in uw armen, als een verpleger een zuigeling, en draag het naar het land dat ik aan zijn vaderen bij eede beloofd heb?13 Hoe zou ik aan vlees komen om aan dit gehele volk te geven; want wenend dringen zij bij mij aan en zeggen: Geef ons vlees te eten.14 Ik kan alleen dit gehele volk niet dragen; want het is mij te zwaar.15 Indien gij zo met mij handelen wilt, dood mij dan liever, als ik gunst in uw oog gevonden heb, en laat mij mijn ongeluk niet aanzien.

16 Toen zeide de Heer tot Mozes: Verzamel mij uit Israels oudsten zeventig mannen van wie gij weet dat het oudsten en ambtlieden des volks zijn, en breng die bij de tent der samenkomst, waar zij zich nevens u zullen plaatsen.17 Dan zal ik nederdalen, aldaar met u spreken en van den geest die op u is een deel afzonderen om dat op hen te leggen. Zo zullen zij u dit volk helpen dragen en zult gij den last niet alleen torsen.18 En tot het volk zult gij zeggen: Heiligt u tegen morgen; dan zult gij vlees eten. Omdat gij ten aanhoren van den Heer wenend gezegd hebt: Wie zal ons vlees te eten geven? in Egypte hadden wij het goed--zal de Heer u vlees geven en zult gij het eten.19 Niet slechts een dag zult gij het eten, of twee, vijf, tien, twintig dagen,20 neen, een volle maand lang, totdat het u den neus uitkomt en een walg is; omdat gij den Heer, die in uw midden is, versmaad en voor zijn aangezicht wenend gezegd hebt: Waarom zijn wij uit Egypte gegaan?21 Toen zeide Mozes: Zeshonderdduizend man te voet is dit volk in welks midden ik ben sterk, en gij zegt: Ik zal het een volle maand lang vlees te eten geven!22 Zouden voor hen kleinvee en runderen geslacht kunnen worden, dat zij er genoeg aan hebben? of, indien alle vissen der zee voor hen gevangen werden, zouden zij dan genoeg hebben?23 Maar de Heer zeide tot Mozes: Is 's Heeren hand te kort? Nu zult gij zien, of mijn woord al dan niet uitkomt.

24 Zo ging Mozes uit en bracht aan het volk de woorden des Heeren over; voorts verzamelde hij uit de oudsten des volks zeventig mannen en plaatste hen rondom de tent.25 Toen daalde de Heer in de wolk neder, sprak met hen, zonderde een deel van den geest die op Mozes was af en legde dat op die zeventig oudsten. En zodra de geest op hen rustte profeteerden zij; daarna niet meer.26 In de legerplaats nu waren twee mannen achtergebleven--de een heette Eldad, de ander Medad--op wie ook de geest rustte; zij behoorden wel tot de opgeschrevenen, maar waren niet uitgegaan naar de tent en profeteerden in de legerplaats.27 Toen ging een knaap ijlings aan Mozes mededelen: Eldad en Medad profeteren in de legerplaats!28 En Jozua, de zoon van Nun, Mozes dienaar van zijn jongelingsjaren af, zeide daarop: Mijn heer Mozes, belet het hun!29 Maar Mozes zeide tot hem: Zijt gij naijverig op mijn eer? Och of alle leden van 's Heeren volk profeten waren, doordat de Heer zijn geest op hen legt!30 Daarna kwam Mozes met Israels oudsten in de legerplaats terug.

31 En een wind stak op, naar 's Heeren bestel, en bracht kwakkelen uit zee aan, wierp die op de legerplaats, over de uitgestrektheid van een dagreize aan alle zijden van de legerplaats, ongeveer twee el hoog op den grond.32 Toen maakte zich het volk op en zamelde dien gansen dag, dien gansen nacht en nog den gansen volgenden dag kwakkelen in; die het minste kreeg zamelde nog tien ton in, en zij spreidden ze uit rondom de legerplaats.33 Maar nog was het vlees onvermalen tussen hun tanden, of de toorn van den Heer ontbrandde reeds onder het volk, en de Heer richtte een zeer grote slachting daaronder aan.34 Hierom heet die plaats Kibroth-hattaawa; want daar begroeven zij het volk dat zeer gretig geweest was.35 Van Kibroth-hattaawa trok het volk naar Haseroth. Zo waren zij te Haseroth.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile