the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Nehemia 10
1 Op de bezegelde stukken stonden: Nehemja, de tirsjatha, de zoon van Hachalja, en Sedekia;2 Seraja, Azarja, Jeremia,3 Pashur, Amarja, Malkia,4 Hattus, Sjebanja, Malluch,5 Harim, Meremoth, Obadja,6 Daniel, Ginnethon, Baruch,7 Mesjullam, Abia, Mijjamin,8 Maazja, Bilgai, Sjemaja; dit waren de priesters.9 En de Levieten: Jezua, de zoon van Azarja, Binnuj, van de zonen van Henadad, Kadmiel,10 en hun broeders Sjebanja, Hodia, Kelita, Pelaja, Hanan,11 Micha, Rehob, Hasjabja,12 Zakkur, Sjerebja, Sjebanja,13 Hodia, Bani, Jamin.14 De volkshoofden: van Paros, Pahath-Moab, Elam, Zattu, Bani,15 Bunni, Azgad, Bebai,16 Adonia, Bigwai, Adin,17 Ater, Hizkia, Azzur,18 Hodia, Hasjum, Besai,19 Harif, Anathoth, Nibai,20 Magpias, Mesjullam, Hezir,21 Mesjezabeel, Sadok, Jaddua,22 Pelatja, Hanan, Anaja,23 Hosjea, Hananja, Hassjub,24 Hallohes, Pilha, Sjobek,25 Rehum, Hasjabna, Maazeja;26 voorts Arah, Hanan, Anan,27 Malluch, Harim, Baana.28 En de rest van het volk, de priesters, de Levieten, de portiers, de zangers, de geschonkenen, en alwie zich hadden afgezonderd van de volken der landen tot de wet Gods, hun vrouwen, hun zonen en dochteren voor zover zij tot jaren des onderscheids waren gekomen,29 sloten zich bij hun broeders, hun adel, aan en namen, met een vervloeking en een eed, op zich, te wandelen in de wet Gods, die door Mozes, den dienstknecht Gods, was gegeven, en te onderhouden en te betrachten al de geboden van den Heer, onzen God, en zijn inzettingen en verordeningen;30 voorts, dat wij onze dochters niet zouden geven aan de volkeren des lands en hun dochters niet zouden nemen voor onze zonen.31 Ook zouden wij van de volkeren des lands, die hun waren en allerlei granen op den sabbatdag ter markt brachten, niets kopen op den sabbat of op een heiligen dag, en in het zevende jaar het land braak laten liggen en elke schuldvordering laten varen.
32 Voorts stelden wij voor onszelf de verplichting vast, jaarlijks het derde van een sikkel te geven voor den dienst van het huis onzes Gods,33 voor het stapelbrood, het vaste meeloffer en het vaste brandoffer, de offers van sabbat en nieuwe maan, voor de feestoffers, de wij offers en zondoffers om Israel verzoening te doen toekomen, en voor elk werk aan het huis onzes Gods.34 Ook wierpen wij, de priesters, de Levieten en het volk, het lot in zake de levering van hout, dat dit in het huis onzes Gods gebracht zou worden, naar onze familien, jaarlijks op bepaalde tijdstippen, ter verbranding op het altaar van den Heer, onzen God, zoals in de wet geschreven staat.35 En dat wij de eerstelingen van onzen grond en die van alle soorten van boomvruchten jaarlijks in den tempel zouden brengen,36 alsmede de eerstgeborenen van onze zonen en van ons vee, zoals in de wet geschreven staat, en de eerstgeborenen van onze runderen en ons kleinvee, dat wij ze in het huis onzes Gods zouden brengen aan de priesters, die daar dienst doen;37 ook de keur van ons meel, van onze gaven en van alle soorten van boomvruchten, van most en van olie, zouden wij aan de priesters brengen om ze neer te leggen in de kamers van het huis onzes Gods, en het tiend van onzen grond aan de Levieten, terwijl zij, de Levieten, in al onze akkerbouw drijvende steden het tiend zouden inzamelen.38 En de priester, Aarons zoon, zou bij de Levieten zijn, als dezen het tiend inzamelden, en de Levieten zouden het tiend van het tiend naar het huis onzes Gods brengen in de kamers van het magazijn.39 Want naar die kamers zouden de Israelieten en de Levieten de gaven van het koorn, den most en de olie brengen, aangezien daar de vaten van het heiligdom, benevens de dienstdoende priesters, de portiers en de zangers waren. Wij wilden het huis van onzen God niet verwaarlozen.