the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Nehemia 11
1 De oversten des volks woonden te Jeruzalem, en het overige volk wierp het lot om een tiende deel naar Jeruzalem, de heilige stad, te brengen; opdat het zich daar zou vestigen, terwijl de andere negen tienden in de steden zouden wonen.2 En het volk zegende alle mannen die zich vrijwillig in Jeruzalem vestigden.3 Dit zijn de hoofden van het landschap die te Jeruzalem en in de steden van Juda woonden. Zij woonden, elk op zijn erfdeel, in hun steden: Israel, de priesters, de Levieten, de geschonkenen en de zonen van Salomo's slaven.4 Te Jeruzalem woonden Judeers en Benjaminieten. Van de Judeers: Athaja, de zoon van Uzzia, den zoon van Zacharja, den zoon van Amarja, den zoon van Sjefatja, den zoon van Mahalaleel, van de zonen van Peres;5 en Maazeja, de zoon van Baruch, den zoon van Kolhoze, den zoon van Hazaja, den zoon van Adaja, den zoon van Jojarib, den zoon van Zacharja, den zoon van den Sjelaniet.6 De zonen van Peres die te Jeruzalem woonden waren in het geheel vierhonderd acht en zestig kloeke mannen.7 En dit zijn de Benjaminieten: Sallu, de zoon van Mesjullam, den zoon van Joed, den zoon van Pedaja, den zoon van Kolaja, den zoon van Maazeja, den zoon van Ithiel, den zoon van Jezaja;8 en op hem volgend: Gabbai Sallai, negenhonderd acht en twintig;9 voorts Joel, de zoon van Zichri, de over hen gestelde beambte, en Juda, de zoon van Hassenua, plaatsvervangend hoofd der stad.10 Van de priesters: Jedaja, de zoon van Jojarib, Jachin,11 Seraja, de zoon van Hilkia, den zoon van Mesjullam, den zoon van Sadok, den zoon van Merajoth, den zoon van Ahitub, den tempelvorst;12 met hun broeders, die den dienst voor den tempel waarnamen, achthonderd twee en twintig; voorts Adaja, de zoon van Jeroham, den zoon van Pelalja, den zoon van Amsi, den zoon van Zacharja, den zoon van Pashur, den zoon van Malkia,13 en zijn broeders, hoofden van familien, tweehonderd twee en veertig; voorts Amassai, de zoon van Azareel, den zoon van Ahzi, den zoon van Mesjillemoth, den zoon van Immer,14 en zijn broeders, krachtvolle mannen, honderd acht en twintig; en over hen was gesteld Zabdiel, de zoon van Haggedolim.15 En van de Levieten: Sjemaja, de zoon van Hassjub, den zoon van Azrikam, den zoon van Hasjabja, den zoon van Bunni.16 Sjabbethai en Jozabad van de hoofden der Levieten, waren gesteld over de uitwendige aangelegenheden des tempels.17 Mattanja, de zoon van Micha, den zoon van Zabdi, den zoon van Azaf, was hoofd van het lofgezang, die het "Looft hem" bij het gebed aanhief, Bakbukja de tweede onder zijn broeders; voorts Abda, de zoon van Sjammua, den zoon van Galal, den zoon van Jeduthun.18 In het geheel was het aantal Levieten in de heilige stad tweehonderd vier en tachtig.19 En de portiers: Akkub, Talmon en hun broeders, die de wacht hielden aan de poorten, honderd twee en zeventig.
20 De overige Israelieten, priesters en Levieten woonden in alle steden van Juda, elk op zijn erfdeel.21 De geschonkenen woonden op den Ofel, en Siha en Gispa waren over hen gesteld.22 De opziener der Levieten te Jeruzalem was Uzzi, de zoon van Bani, den zoon van Hasjabja, den zoon van Mattanja, den zoon van Micha, uit de zonen van Azaf, de zangers, voor den dienst in het huis Gods;23 want er was hun aangaande een bevel des konings en een verbintenis aangaande de zangers, wat hun dagtaak betreft.24 En Pethahja, de zoon van Mesjezabeel, uit de zonen van Juda's zoon Zerah, stond den koning ter zijde in alle aangelegenheden van het volk.25 En wat de vlekken op hun velden betreft, er woonden Judeers in Kirjath-arba en onderhoorigheden, in Dibon en onderhoorigheden, in Jekabseel en haar vlekken,26 in Jesjua, Molada, Beth-pelet,27 Hasar-sjual, Bersjeba en onderhoorigheden,28 Siklag, Mechona en onderhoorigheden,29 En-rimmon, Sorea en Jarmuth,30 Zanoah, Adullam en haar vlekken, Lachis en haar velden, Azeka en onderhoorigheden. Zo waren zij gelegerd van Bersjeba tot het dal van Hinnom.31 De Benjaminieten van Geba af, Michmas, Ajja, Bethel en onderhoorigheden,32 Anathoth, Nob, Ananja,33 Hasor, Rama, Gittaim,34 Hadid, Seboim, Neballat,35 Lod en Ono, het Handwerkersdal.36 En van de Levieten behoorden Judeesche afdelingen bij Benjamin.