the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Lukas 1
5 In de dagen van Herodes den koning van Judea leefde zeker priester, Zacharja genaamd, uit de afdeling Abia; zijn vrouw was uit de dochteren van Aaron en heette Elizabet.6 Beiden waren rechtschapen in de ogen van God, daar zij zich onberispelijk gedroegen naar al de voorschriften en verordeningen des Heeren.7 Zij hadden geen kind, daar Elizabet onvruchtbaar was, en beiden waren reeds bejaard.8 Eens, toen zijn afdeling aan de beurt was om het priesterlijk werk voor God te verrichten en hij,9 naar de gewoonte der priesterschap, door het lot was aangewezen om het wierookoffer te brengen, trad hij hiertoe den tempel binnen,10 terwijl de gehele schare daarbuiten, ten tijde van het wierookoffer, bad.11 Daar verscheen hem een engel des Heeren, staande ter rechterzijde van het wierookaltaar.12 Op dit gezicht ontroerde Zacharja, en vrees viel op hem.13 Maar de engel sprak tot hem: Vrees niet, Zacharja; want uw gebed is verhoord, Uw vrouw Elizabet zal u een zoon baren, dien gij Johannes moet noemen.14 Hij zal u tot vreugde en blijdschap zijn, en velen zullen zich over zijn geboorte verheugen.15 Want hij zal groot zijn in het oog des Heeren, wijn noch sterken drank drinken en reeds van den moederschoot af met heiligen geest zijn vervuld.16 Hij zal vele der zonen Israels tot den Heer hun God terugbrengen17 en zelf voor Hem uit gaan met den geest en de kracht van Elia om de harten der vaderen tot hun kinderen te brengen en ongehoorzamen tot de gezindheid der rechtschapenen, en den Heer een wel toegerust volk te bereiden.18 Zacharja zeide tot den engel: Waaraan zal ik dit weten? Want ik ben oud en mijn vrouw is hoogbedaagd.19 De engel antwoordde hem: Ik ben Gabriel, die voor God sta, en hen gezonden om tot u te spreken en u deze blijmare te brengen.20 En nu, gij zult stom zijn en niet kunnen spreken, tot den dag waarop dit geschiedt, omdat gij geen geloof hebt geslagen aan mijn woorden die te hunner tijd vervuld zullen worden.21 Het volk wachtte op Zacharja en verwonderde zich dat hij zo lang in den tempel bleef.22 En toen hij er uit kwam, kon hij niet tot hen spreken. Hieruit begrepen zij dat hij in den tempel een gezicht had gehad. Hij maakte slechts gebaren en bleef stom.23 Toen zijn diensttijd verstreken was, ging hij naar zijn huis.24 Daarna werd zijn vrouw Elizabet zwanger en verborg zich vijf maanden.25 Zo, zeide zij, heeft de Heer mij gedaan ten tijde dat Hij naar mij heeft omgezien om mijn smaad onder de mensen weg te nemen.
26 In de zesde maand werd de engel Gabriel door God gezonden naar een stad van Galilea, met name Nazaret,27 tot een maagd die verloofd was met een man, Jozef genaamd, uit het huis van David. De maagd heette Maria.28 Bij haar binnentredend, zeide de engel tot haar: Wees gegroet, begenadigde, de Heer zij met u!29 Zij ontroerde op die toespraak, en vroeg zichzelf af, wat die begroeting toch mocht betekenen.30 En de engel zeide tot haar: Vrees niet, Maria; want gij hebt gunst bij God gevonden.31 Gij zult zwanger worden en een zoon baren, dien gij Jezus moet noemen.32 Deze zal groot zijn en zoon des Allerhoogsten genoemd worden; hem zal de Heere God den troon van zijn vader David geven;33 tot in eeuwigheid zal hij heersen over Jakobs huis; aan zijn heerschappij zal geen einde komen.34 Maria zeide tot den engel: Hoe kan dit geschieden, terwijl ik geen man heb?35 De engel antwoordde haar: De Heilige Geest zal over u komen, en de kracht des Allerhoogsten u overschaduwen; daarom zal het heilige dat verwekt wordt Gods zoon heten.36 En zie, Elizabet, uw bloedverwant, is in haar ouderdom zwanger geworden van een zoon; zij, die onvruchtbaar heette, is nu in de zesde maand;37 want geen woord dat van God komt kan krachteloos zijn.38 Toen zeide Maria: Zie, ik ben des Heeren dienstmaagd; mij geschiede naar uw woord.
39 En de engel verliet haar. In die dagen maakte Maria zich op en ging ijlings het gebergte in, naar een stad in Juda.40 Zij kwam in het huis van Zacharja, en groette Elizabet.41 Nauwelijks hoorde Elizabet Maria's groet, of het kind in haar schoot sprong op, en Elizabet werd met heiligen geest vervuld,42 barstte los en sprak met luide stem: Gezegend zijt gij onder de vrouwen! Gezegend de vrucht van uw schoot!43 Vanwaar valt mij dit te beurt dat de moeder mijns Heeren tot mij komt?44 Want zie, toen het geluid van uw groet in mijn oor drong, sprong het kind van vreugde in mijn schoot op.45 Zalig zij die geloofd heeft dat hetgeen haar vanwege den Heer gezegd is vervuld zal worden.46 Toen zeide Maria: Mijn ziel maakt groot den Heer,47 mijn geest verheugt zich in God mijn redder;48 omdat Hij acht heeft geslagen op den lagen staat zijner dienstmaagd; want zie, van nu af zullen mij zalig prijzen alle geslachten;49 omdat de Machtige iets groots aan mij gedaan heeft. Heilig is zijn naam,50 en zijn barmhartigheid genieten van geslacht tot geslacht zij die Hem vrezen.51 Getoond heeft Hij de kracht van zijn arm, verstrooid wie zich verheffen in trotsen waan:52 machtigen zijn van den troon neergehaald en nederigen verhoogd,53 hongerigen rijkelijk met goede gaven begiftigd en rijken ledig weggezonden.54 Hij heeft zich het lot van zijn knecht Israel aangetrokken,55 gedachtig aan hetgeen Hij tot onze vaderen gesproken heeft, dat Hij zich ontfermen zou over Abraham en zijn kroost tot in eeuwigheid.56 Maria bleef ongeveer drie maanden bij haar en keerde toen naar huis terug.
57 Toen de tijd gekomen was dat Elizabet baren zou, bracht zij een zoon ter wereld.58 Buren en bloedverwanten horend welk een grote barmhartigheid God haar bewezen had, verblijdden zich met haar.59 En toen zij op den achtsten dag kwamen voor de besnijdenis van het kind, wilden zij het, naar den naam van zijn vader, Zacharja noemen.60 Maar de moeder kwam tussenbeide en zeide: Neen, het moet Johannes heten.61 Zij zeiden tot haar: Er is niemand in uw familie die zo heet--62 en wenkten zijn vader te zeggen hoe het moest heten.63 Hij vroeg om een schrijftafeltje en schreef daarop: Johannes is zijn naam. Allen verbaasden zich.64 Toen werd plotseling zijn mond en tong ontboeid en sprak hij, God verheerlijkend.65 Vrees beving al hun buren; in het ganse gebergte van Judea werden al die woorden besproken,66 en ieder die het hoorde legde ze in zijn hart weg en zeide: Wat zal toch uit dit kind worden? --want de hand des Heeren was ook met hem.
67 Zijn vader Zacharja nu werd vervuld van heiligen geest en sprak in profetische geestdrift:68 Geloofd zij de Heer, de God van Israel, omdat Hij op zijn volk achtgeslagen en het redding verschaft heeft.69 Hij heeft een hoorn der verlossing voor ons doen opstaan in het huis van David, zijn dienaar,70 zoals hij van oudsher gesproken heeft door den mond zijner heilige profeten,71 ons gered uit de macht onzer vijanden, en uit de hand dergenen die ons haten,72 zich erbarmd over onze vaderen, gedachtig aan zijn heilig verbond,73 den eed dien Hij aan Abraham, onzen vader, heeft gezworen, dat Hij ons het geluk zou geven,74 zonder vrees, uit de hand onzer vijanden verlost, Hem te dienen,75 in heiligheid en gerechtigheid voor Hem al onze dagen.76 En gij, mijn kind, zult profeet des Allerhoogsten genoemd worden; want gij zult voor den Heer uit gaan om zijn wegen te banen77 om zijn volk de kennis des heils te verlenen met vergeving hunner zonden78 door de ontferming van onzen God, waardoor uit den hooge het opgaand Licht ons zal bestralen79 om te schijnen over hen die in duisternis en doodschaduw gezeten zijn, en onze voeten te stieren naar den weg des vredes.80 Het kind wies op en werd sterk van geest; het bleef in de woestijnen totdat het zich aan Israel vertoonde.
data-lang="dut" data-trans="lie" data-ref="luk.1.2" class="versetxt">2 overeenkomstig hetgeen zij die van den aanvang af ooggetuigen en bedienaren des woords zijn geweest ons overgeleverd hebben,3 zo heeft het ook mij goedgedacht, na alles van voren af nauwkeurig te hebben nagevorst, het in goede orde voor u op te schrijven, Hoogedele Theofilus;4 opdat gij zekerheid moogt hebben aangaande de dingen waarin gij onderwezen zijt.5 In de dagen van Herodes den koning van Judea leefde zeker priester, Zacharja genaamd, uit de afdeling Abia; zijn vrouw was uit de dochteren van Aaron en heette Elizabet.6 Beiden waren rechtschapen in de ogen van God, daar zij zich onberispelijk gedroegen naar al de voorschriften en verordeningen des Heeren.7 Zij hadden geen kind, daar Elizabet onvruchtbaar was, en beiden waren reeds bejaard.8 Eens, toen zijn afdeling aan de beurt was om het priesterlijk werk voor God te verrichten en hij,9 naar de gewoonte der priesterschap, door het lot was aangewezen om het wierookoffer te brengen, trad hij hiertoe den tempel binnen,10 terwijl de gehele schare daarbuiten, ten tijde van het wierookoffer, bad.11 Daar verscheen hem een engel des Heeren, staande ter rechterzijde van het wierookaltaar.12 Op dit gezicht ontroerde Zacharja, en vrees viel op hem.13 Maar de engel sprak tot hem: Vrees niet, Zacharja; want uw gebed is verhoord, Uw vrouw Elizabet zal u een zoon baren, dien gij Johannes moet noemen.14 Hij zal u tot vreugde en blijdschap zijn, en velen zullen zich over zijn geboorte verheugen.15 Want hij zal groot zijn in het oog des Heeren, wijn noch sterken drank drinken en reeds van den moederschoot af met heiligen geest zijn vervuld.16 Hij zal vele der zonen Israels tot den Heer hun God terugbrengen17 en zelf voor Hem uit gaan met den geest en de kracht van Elia om de harten der vaderen tot hun kinderen te brengen en ongehoorzamen tot de gezindheid der rechtschapenen, en den Heer een wel toegerust volk te bereiden.18 Zacharja zeide tot den engel: Waaraan zal ik dit weten? Want ik ben oud en mijn vrouw is hoogbedaagd.19 De engel antwoordde hem: Ik ben Gabriel, die voor God sta, en hen gezonden om tot u te spreken en u deze blijmare te brengen.20 En nu, gij zult stom zijn en niet kunnen spreken, tot den dag waarop dit geschiedt, omdat gij geen geloof hebt geslagen aan mijn woorden die te hunner tijd vervuld zullen worden.21 Het volk wachtte op Zacharja en verwonderde zich dat hij zo lang in den tempel bleef.22 En toen hij er uit kwam, kon hij niet tot hen spreken. Hieruit begrepen zij dat hij in den tempel een gezicht had gehad. Hij maakte slechts gebaren en bleef stom.23 Toen zijn diensttijd verstreken was, ging hij naar zijn huis.24 Daarna werd zijn vrouw Elizabet zwanger en verborg zich vijf maanden.25 Zo, zeide zij, heeft de Heer mij gedaan ten tijde dat Hij naar mij heeft omgezien om mijn smaad onder de mensen weg te nemen.
26 In de zesde maand werd de engel Gabriel door God gezonden naar een stad van Galilea, met name Nazaret,27 tot een maagd die verloofd was met een man, Jozef genaamd, uit het huis van David. De maagd heette Maria.28 Bij haar binnentredend, zeide de engel tot haar: Wees gegroet, begenadigde, de Heer zij met u!29 Zij ontroerde op die toespraak, en vroeg zichzelf af, wat die begroeting toch mocht betekenen.30 En de engel zeide tot haar: Vrees niet, Maria; want gij hebt gunst bij God gevonden.31 Gij zult zwanger worden en een zoon baren, dien gij Jezus moet noemen.32 Deze zal groot zijn en zoon des Allerhoogsten genoemd worden; hem zal de Heere God den troon van zijn vader David geven;33 tot in eeuwigheid zal hij heersen over Jakobs huis; aan zijn heerschappij zal geen einde komen.34 Maria zeide tot den engel: Hoe kan dit geschieden, terwijl ik geen man heb?35 De engel antwoordde haar: De Heilige Geest zal over u komen, en de kracht des Allerhoogsten u overschaduwen; daarom zal het heilige dat verwekt wordt Gods zoon heten.36 En zie, Elizabet, uw bloedverwant, is in haar ouderdom zwanger geworden van een zoon; zij, die onvruchtbaar heette, is nu in de zesde maand;37 want geen woord dat van God komt kan krachteloos zijn.38 Toen zeide Maria: Zie, ik ben des Heeren dienstmaagd; mij geschiede naar uw woord.
39 En de engel verliet haar. In die dagen maakte Maria zich op en ging ijlings het gebergte in, naar een stad in Juda.40 Zij kwam in het huis van Zacharja, en groette Elizabet.41 Nauwelijks hoorde Elizabet Maria's groet, of het kind in haar schoot sprong op, en Elizabet werd met heiligen geest vervuld,42 barstte los en sprak met luide stem: Gezegend zijt gij onder de vrouwen! Gezegend de vrucht van uw schoot!43 Vanwaar valt mij dit te beurt dat de moeder mijns Heeren tot mij komt?44 Want zie, toen het geluid van uw groet in mijn oor drong, sprong het kind van vreugde in mijn schoot op.45 Zalig zij die geloofd heeft dat hetgeen haar vanwege den Heer gezegd is vervuld zal worden.46 Toen zeide Maria: Mijn ziel maakt groot den Heer,47 mijn geest verheugt zich in God mijn redder;48 omdat Hij acht heeft geslagen op den lagen staat zijner dienstmaagd; want zie, van nu af zullen mij zalig prijzen alle geslachten;49 omdat de Machtige iets groots aan mij gedaan heeft. Heilig is zijn naam,50 en zijn barmhartigheid genieten van geslacht tot geslacht zij die Hem vrezen.51 Getoond heeft Hij de kracht van zijn arm, verstrooid wie zich verheffen in trotsen waan:52 machtigen zijn van den troon neergehaald en nederigen verhoogd,53 hongerigen rijkelijk met goede gaven begiftigd en rijken ledig weggezonden.54 Hij heeft zich het lot van zijn knecht Israel aangetrokken,55 gedachtig aan hetgeen Hij tot onze vaderen gesproken heeft, dat Hij zich ontfermen zou over Abraham en zijn kroost tot in eeuwigheid.56 Maria bleef ongeveer drie maanden bij haar en keerde toen naar huis terug.
57 Toen de tijd gekomen was dat Elizabet baren zou, bracht zij een zoon ter wereld.58 Buren en bloedverwanten horend welk een grote barmhartigheid God haar bewezen had, verblijdden zich met haar.59 En toen zij op den achtsten dag kwamen voor de besnijdenis van het kind, wilden zij het, naar den naam van zijn vader, Zacharja noemen.60 Maar de moeder kwam tussenbeide en zeide: Neen, het moet Johannes heten.61 Zij zeiden tot haar: Er is niemand in uw familie die zo heet--62 en wenkten zijn vader te zeggen hoe het moest heten.63 Hij vroeg om een schrijftafeltje en schreef daarop: Johannes is zijn naam. Allen verbaasden zich.64 Toen werd plotseling zijn mond en tong ontboeid en sprak hij, God verheerlijkend.65 Vrees beving al hun buren; in het ganse gebergte van Judea werden al die woorden besproken,66 en ieder die het hoorde legde ze in zijn hart weg en zeide: Wat zal toch uit dit kind worden? --want de hand des Heeren was ook met hem.
67 Zijn vader Zacharja nu werd vervuld van heiligen geest en sprak in profetische geestdrift:68 Geloofd zij de Heer, de God van Israel, omdat Hij op zijn volk achtgeslagen en het redding verschaft heeft.69 Hij heeft een hoorn der verlossing voor ons doen opstaan in het huis van David, zijn dienaar,70 zoals hij van oudsher gesproken heeft door den mond zijner heilige profeten,71 ons gered uit de macht onzer vijanden, en uit de hand dergenen die ons haten,72 zich erbarmd over onze vaderen, gedachtig aan zijn heilig verbond,73 den eed dien Hij aan Abraham, onzen vader, heeft gezworen, dat Hij ons het geluk zou geven,74 zonder vrees, uit de hand onzer vijanden verlost, Hem te dienen,75 in heiligheid en gerechtigheid voor Hem al onze dagen.76 En gij, mijn kind, zult profeet des Allerhoogsten genoemd worden; want gij zult voor den Heer uit gaan om zijn wegen te banen77 om zijn volk de kennis des heils te verlenen met vergeving hunner zonden78 door de ontferming van onzen God, waardoor uit den hooge het opgaand Licht ons zal bestralen79 om te schijnen over hen die in duisternis en doodschaduw gezeten zijn, en onze voeten te stieren naar den weg des vredes.80 Het kind wies op en werd sterk van geest; het bleef in de woestijnen totdat het zich aan Israel vertoonde.